Leesclub: ‘The Great Good Place’ – Ray Oldenburgs (her)ontdekking van plekken voor gemeenschap

Alleen de titel al nodigt uit tot lezen. The Great Good Place: Cafes, Coffee Shops, Bookstores, Bars, Hair Salons, and Other Hangouts at the Heart of a Community. Dan ben je toch razend benieuwd wat die verschillende plekken nu toch gemeen zouden hebben? En vooral: waarom vormen die plekken dan het hart van een gemeenschap? Dit boek werd in 1989 gepubliceerd door de Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg (1932-2022) en was meteen een sociologisch standaardwerk. Onder redactie van auteur Karen Christensen verschijnt binnenkort een geheel gereviseerde versie. Want: onverkort actueel. Daarom – nu al – een warm pleidooi voor dit boek. Omdat je als ambtenaar nooit vroeg genoeg het belang kunt leren kennen van al die soft indicators voor sociale cohesie en gemeenschapszin.

Ton Baetens
Beeld: ©EMMA
Ton Baetens: ‘Steden hebben plekken nodig voor spontane ontmoeting.’

Een boek. En niet zomaar een boek. Een boek waarop anderen voortbouwden. Richard Sennett, bijvoorbeeld, in zijn boek Stadsleven uit 2018. Waarin Sennett een lans breekt voor de idee van de ‘open stad.’ Een stad, die een antwoord zou moeten formuleren op al die moderne, in zijn ogen ‘gesloten’ steden en plekken als Manhattan (New York), delen van Parijs of Shanghai.

Stedelijke gebieden die al te zeer van tevoren zijn doordacht, gepland, ontworpen. Waardoor er – eigenlijk – geen experimenteerruimte meer over is. Sennett pleit dus voor een stad waar juist niet alles strikt gepland is. Waar rekening is gehouden met onvoorspelbaarheden. Want daardoor kunnen bewoners elkaar (weer) ontmoeten. En wint de stad aan leefbaarheid.

Het groeiende wantrouwen

Ook Bowling Alone van Robert Putnam (2000) had wellicht nooit het levenslicht gezien als dat prachtige boek van Oldenburg er niet was geweest. Alhoewel er – mochten we dat willen – inmiddels het nodige op het boek van Putnam af te dingen valt (qua gekozen methodiek, qua interpretatie van statistiek en andere gegevens), blijft het feilloos overeind staan dankzij de constatering dat ons gevoel van gezamenlijkheid (‘bowling alone’) al tijden in het geding is.

Putnam zag dat Amerikanen zich loskoppelden – of aan het loskoppelen waren – van ‘de gemeenschap’. Hij voorzag dat deze ontkoppeling van invloed zou kunnen zijn op een verminderde opkomst van kiezers. Maar ook op een groeiend wantrouwen van Amerikanen ten opzichte van elkaar. En meer in het bijzonder hun regering.

‘Derde plekken zijn essentieel voor het opbouwen van gemeenschapszin, democratische participatie en ons welzijn’

Belang van derde plekken

Terug naar Oldenburg. De eerste uitgave van dit prachtige boek had zelfs nog een langere, misschien wel veelzeggendere subtitel: Cafes, Coffee Shops, Community Centers, General Stores, Bars, Hangouts, and How They Get You through the Day.

Het centrale thema van Oldenburg is het belang van “derde plekken” – dat zijn plekken buiten het huis (eerste plek) en het werk (tweede plek), waar mensen op informele wijze samenkomen. Denk aan cafés, buurtwinkels, kroegen (uiteraard), maar bijvoorbeeld ook aan kapsalons en sportkantines. Plekken waar mensen zijn of moeten zijn. Waar in principe iedereen welkom is – van stamgast tot willekeurige voorbijganger. In een setting die (wel) bekend is, en waarin je ‘weet’ hoe je je hebt te gedragen. Het zijn ook plekken waar je zomaar een onbekende ander kunt tegenkomen. Waar toevallige ontmoetingen plaatsvinden.

Oldenburg betoogt dat dergelijke plekken essentieel zijn voor het opbouwen van gemeenschapszin, voor democratische participatie en in het algemeen voor het welzijn van ons, mensen. Immers, deze ‘derde plekken’ bieden een kans op laagdrempelige, inclusieve (zo vindt Oldenburg in ieder geval) en spontane menselijke interactie.

‘Suburbia, waar elegante, licht verveelde huisvrouwen hun ennui dempen met alcohol’

Ennui en alcohol

Was het dan zo slecht gesteld met Amerika? Ja en nee. Deels moet je zijn boek bekijken in het licht van de manier waarop Amerika in de jaren vijftig en zestig in ruimtelijke zin vorm had gekregen: namelijk via de vaak wat gepriviligeerde en gesegregeerde stadsuitbreidingen, die in Amerika geduid worden als The Suburbs.

Veel jonge gezinnen trokken in die decennia uit de binnenstad weg en gingen in nieuwe voorsteden wonen. Waar ontwikkelaars als Levitt & Sons complete woonwijken bouwden: ruime huizen, grote tuinen en – eigenlijk – alleen per auto te bereiken. Het clichébeeld van de Happy Family. Dat inmiddels ook alweer een canon voortbracht die de keerzijde van ‘suburban life’ belicht. Zoals in de serie Mad Men (2007-2015), waarin elegante, licht verveelde huisvrouwen hun ennui dempen met alcohol. Of het conceptalbum The Suburbs (2010) van Arcade Fire.

Oldenburg verwoordt het zo: “What suburbia cries for are the means for people to gather easily, inexpensively, regularly, and pleasurably – a ‘place on the corner’, real life alternatives to television, easy escapes from the cabin fever of marriage and family life, and opportunities to mix with others without commitment.”

Dit citaat vat het boek kernachtig samen: mensen hebben plekken nodig waar ze – gewoonweg – kunnen ‘zijn’. Waar toevallige ontmoetingen kunnen ontstaan. Waar je jezelf kunt zijn (maar nét iets anders dan thuis). En waarvan je zeker weet dat er – net als thuis – een aantal vastigheden te vinden is. Zoals: altijd andere bezoekers maar wel dezelfde kastelein.

‘We spreken in Nederland niet voor niks over “slaapsteden”’

Oldenburg als revolutionair

Oldenburgs boek is plezierig, lekker geschreven. En het was – toen het uitkwam – revolutionair in die zin dat het aandacht vroeg voor een fenomeen dat nog maar weinig onderzocht was. Jazeker, de Wiener Kaffeehauser daarvan hadden we wel gehoord. En ook het belang van de pub als plek waar je prettig kon vertoeven, was beschreven. Maar de manier waarop Oldenburg het gebruik van iets wat je semipublieke ruimte zou kunnen noemen, verbond met alledaagse sociale interacties én aan sociale cohesie – dát was nieuw.

En tot op de dag van vandaag laat het boek zien dat de fysieke ruimte (de ruimte om ons heen) en de artefacten (gebouwen, winkels, etc.) in die ruimte niet neutraal zijn. Oldenburg maakt aanschouwelijk hoe de manier waarop dergelijke plekken in steden, wijken en dorpen zijn ingericht, mede bepaalt of er ruimte is voor gemeenschapsvorming. We spreken in Nederland niet voor niks over slaapsteden!

Alles overziend

Dus is en blijft het zaak om niet alleen naar stedelijke ontwikkeling te kijken langs lijnen van functies en van efficiëntie. Maar veel meer focus te hebben op ontmoeting, op verblijfskwaliteit en op sociale toegankelijkheid. Het belang van ‘niet-economische’ ruimte – plekken zonder consumptiedruk of tijdslimiet – verdiende toen én nu dankzij Oldenburg een prominente plek in het denken over stedelijke ontwikkeling.

The Great Good Place biedt een krachtig pleidooi voor het opnieuw waarderen van de ogenschijnlijk alledaagse plekken in onze leefomgeving – die juist van groot belang blijken voor het welzijn van individuen en gemeenschappen.