Het bevrijdende vuur van de vrijheid volgens Simone Weil, Ayn Rand, Simone de Beauvoir en Hannah Arendt

Deze dagen gaat het gesprek veel over ambtelijk vakmanschap. Bijvoorbeeld over tegenspraak en de vrijheid om daaraan inhoud te geven. Daarachter ligt de vraag besloten: hoe verhoud je je tot de wereld om je heen?  Hoe doe je - met behulp van je werk - het goede?
Vier giganten uit de filosofie - Hannah Arendt, Ayn Rand, Simone de Beauvoir en Simone Weil – gingen ons voor. Vier vrouwen, die voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zochten naar ‘hoe vrij en ethisch te handelen’. Filosoof Wolfram Eilenberger schreef er ‘Het vuur van de vrijheid’ over. Tjokvol inzichten over het zoeken naar ‘het juiste’. 

Een vrijgevochten Ayn Rand in New York in 1957.
Beeld: ©Allyn Baum
Een vrijgevochten Ayn Rand in New York in 1957.

‘Het vuur van de vrijheid’ (Hoe vier filosofes een nieuwe wereld ontwierpen 1933-1943) gaat over vier vrouwen met nogal uiteenlopende opvattingen over hoe juist te leven. Die de grote economische crisis van de jaren 30 meemaakten. De opkomst van nieuwe, totalitaire systemen. Die om uiteenlopende redenen – korter, langer of voor altijd - huis en haard moesten verlaten. En zich alleen al om die reden afvragen wat vrijheid van denken, van handelen, van leven, nu daadwerkelijk betekent. 

‘De mens die leeft om anderen te dienen, is de slaaf’

Het individu

Alisa Rosenbaum vertrekt in de jaren 20 van de 20e eeuw uit het barre Rusland via Riga, Berlijn en Le Havre naar het verre New York. Om zich daar als Ayn Rand te vestigen: ‘Als de oude wereld niet meer te redden valt, dan kan ze in de nieuwe wereld in ieder geval proberen een ander iemand te worden.’

In New York is ze zo aan het begin van de jaren 30 als schrijfster en filosofe voorzichtig naam aan het maken. Waarbij louter de eigen ‘ik’ centraal staat. Zelfs tot in de lente van 1943 (twee jaar na Pearl Harbour) is ze van mening dat ‘niets verwoestender [is] dan de bereidheid je eigen leven voor een land op te offeren. Moreel niets fataler dan de wil om anderen bij te staan. Filosofisch niets onjuister dan blind godsvertrouwen’.

Waarom zijn mensen niet in staat om gewoon te handelen? En hun louter op feiten gebaseerde oordeel te volgen? Juist zonder zich daarbij te bekommeren om wat anderen nodig zouden hebben? Verlicht egotisme zorgt ervoor dat ieder weldenkend mens juist het beste uit zichzelf haalt. Als iedereen dat nou eens zou doen ... 

Haar denken landt uiteindelijk in de roman The Fountainhead waarin haar hoofdpersoon Howard Roark (architect) de absolute belichaming van het naar vrijheid zoekende individu voorstelt: ‘De mens die leeft om anderen te dienen, is de slaaf.’ 

‘Niemand begon ooit helemaal opnieuw’

Het collectieve en het persoonlijke

Hoe anders bekijkt Hannah Arendt de werkelijkheid. Evenals Rand eerder, heeft Arendt in de jaren 30 haar vaderland achter zich gelaten. Via Frankrijk en Portugal is ze uiteindelijk in Amerika beland. Ze realiseert zich: ‘We hebben ons thuis, en daarmee de vertrouwdheid van het gewone leven verloren. [...] Onze taal zijn we kwijt. [...] Als we gered worden, voelen we ons gekleineerd, en als we geholpen worden voelen we ons vernederd.’

Maar daardoor realiseert ze zich ’des te meer dat het scheppen van een nieuwe persoonlijkheid even moeilijk en hopeloos [is], als een schepping van de wereld. Niemand begon ooit helemaal opnieuw.’

Arendt vraagt zich bovendien af hoe het collectieve zich tot het persoonlijke verhoudt: ‘Welke vormen van collectivering weerstaan nivellering en gelijkmakerij?’ Om bovendien vast te stellen dat je als mens maar in beperkte mate onafhankelijk kon zijn: bureaucratie, dictatuur kan in één pennenstreek je bestaan op losse schroeven zetten. En dus is het zaak om als individu waakzaam te blijven: ‘De eerste beslissende stap op weg naar de totale heerschappij is het doden van de juridische persoon.’

‘Je kunt niet handelen zonder te weten wat je wilt en zonder de hindernissen te kennen die overwonnen moeten worden’

Absolute solidariteit

Simone Weil besluit midden jaren 30 om absolute solidariteit centraal te stellen. Om te ervaren hoe mensen daadwerkelijk leven, gaat ze als ongeschoolde arbeider op stukloonbasis aan de slag bij de Parijse staalfabriek Alsthom. Al snel realiseert ze zich dat haar ‘gevoel voor persoonlijke waardigheid, zoals dat door de samenleving is voortgebracht, is gebroken’. Tegelijkertijd voelt ze zich door deze constatering ‘vrijer dan ooit’. 

En dus kan het niet anders, dan dat ze ook in de fabriek unverfroren vertelt waar het op staat: ‘Niets ter wereld kan ons verbieden helder te zijn. [...] Je kunt niet handelen zonder te weten wat je wilt en zonder de hindernissen te kennen die overwonnen moeten worden.’ 

Om die reden nam ze al afstand van Hitler-Duitsland en neemt ze steeds meer afstand van de alternatieve samenleving, die de Sovjet-Unie beweert op te bouwen: beide zijn inmiddels in haar ogen een ‘bureaucratische dictatuur’. 

In haar ogen moet het individu het belangrijkste zijn, de hoogste waarde genieten, en niet het collectief. Zo zet de 25-jarige filosofe zich aan het werk: een cahier moet verschijnen onder de titel ‘Reflecties over de oorzaken van de vrijheid en de sociale onderdrukking’.

‘De afstand tussen het eigen bestaan en dat van de ander kan nooit helemaal worden overbrugd’

Ik en de anderen

De Beauvoir, tot slot, is gefocust op de identificatie van het eigen ik (en het nabije netwerk om haar heen) ten opzichte van ‘de anderen’. Waarbij ze zich, samen met Sartre en Raymond Aron, vooral onderdompelt in de fenomenologie (van Husserl). Diens opdracht: ‘Ga terug naar de dingen zelf’ om op die manier zo ‘precies, oprecht en vooral ook onbevooroordeeld te beschrijven wat zich [...] aandient’ - dat wordt de basis van haar leven en werk. 

Waarbij de onverbiddelijke constatering is, dat ‘niets op de wereld, geen enkel woord, geen eed, geen enkel [...] samenzijn vermag de afstand tussen het eigen bestaan en dat van de ander helemaal te overbruggen’. Waardoor vrijheid uiteindelijk gereduceerd kan worden tot ‘een situatie waarop al handelend greep verkregen moest worden’. 

In zekere zin ben je als mens dus ‘veroordeeld tot vrijheid’.

De kernvraag: Hoe geef ik mijn bestaan vrij vorm?

Wat maakt mij anders? 

Wat deze vrouwen bindt, is - volgens Eilenberger – de vraag: ‘Wat is het uiteindelijk toch dat mij zo anders maakt? Wat is het wat ik in tegenstelling tot alle anderen kennelijk niet kan begrijpen en niet kan leven?’ 

Juist die - in alle opzichten (politiek, economisch, sociaal – zo zware periode van de jaren 30 en de Tweede Wereldoorlog zorgt dat het beantwoorden van de vraag ‘hoe je bestaan vrij vorm te geven?’ des te pregnanter is.

Die Tweede Wereldoorlog herdefinieert – op verschillende manieren - alle vier. Simone Weil wordt, zonder ooit een Joodse opvoeding genoten te hebben, zonder zich ooit Joods gevoeld te hebben, zonder ooit een synagoge bezocht te hebben, opeens volgens een nieuwe wet in Vichy-Frankrijk tot Jood bestempeld. En ‘dus’ mag ze geen les meer geven. 

Hannah Arendt is dan al lang en breed in de Verenigde Staten gevestigd. Waar ze zich met volle energie op de Engelse taal gestort heeft. Haar stinkende best doet zich Amerikaanse te voelen. Te assimileren. Om uiteindelijk als adjunct lecturer aan het Brooklyn College in New York een aanstelling te krijgen.

Haar vak: recente Europese geschiedenis geven. 

‘Niemand kan voor iemand anders leven’

Op eigen voorwaarden

Ayn Rand ontvangt in 1941 – eindelijk - haar contract van uitgeverij Bobbs-Merrill. Met een zeer bescheiden voorschot. Maar wel met de opdracht om aan de slag te gaan met wat uiteindelijk The Fountainhead zal worden. Daartoe ‘werkte ze letterlijk en figuurlijk dag en nacht’. 

Gedurende een jaar leeft ze op sigaretten, chocola en bonbons. Per dag typt ze zo’n 25 pagina’s. Wat maakt het uit? Ze heeft – eindelijk - het leven dat ze voorzien heeft: van niemand afhankelijk, zelf scheppend. Op eigen voorwaarden. Haar adagium: ‘Niemand kan voor iemand anders leven’.

De Beauvoir, op haar beurt, is in 1943 ook eindelijk ‘los’. Camus publiceert De Vreemdeling, Sartre Walging. En zij publiceert Uitgenodigd. Het nieuwe trio van het existentialisme. Haar motto: ‘Juist omwille van de vrijheid van je eigen levensplan was het zaak om ook de vrijheid van anderen onvoorwaardelijk te willen en te bevorderen.’ 

Alleen Ayn Rand ziet vrijheid als een puur persoonlijk fenomeen

Vier wegen naar vrijheid

Vier wegen naar vrijheid van handelen. Vier recepten. Kort samengevat ziet Simone de Beauvoir die zoektocht vooral als een optelsom van de vrijheid om via consequent handelen je eigen bestaan vorm te geven, vrij naar eigen inzichten en eigen moraliteiten. Simone Weil ziet vrijheid vooral als vrijheid in relatie tot (de gevolgen voor) anderen, en stelt om die reden empathie voor de ander centraal. 

Hannah Arendt formuleert vrijheid nu juist ten opzichte van het handelen van de ander. Alleen Ayn Rand ziet vrijheid als een puur persoonlijk fenomeen: de ander is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen vrijheid. ‘Jij’ hebt alleen zorg te dragen voor de maximalisatie van jouw eigen, persoonlijke vrijheid. 

Ingrediënten voor de ‘juiste’ cocktail: empathie, argwaan jegens te veel bureaucratie en persoonlijke verantwoordelijkheid

Uitpakken

Rand staat – niet voor niets – misschien wel symbool voor de neoliberale samenleving. Die vooral in Amerika (maar ook bij ons) de afgelopen decennia leidend is (geweest). Wat gebeurt er als we dat recept terzijde zouden leggen? En ons - in ons werk, in onze omgang met anderen, in onze samenleving - zouden laten inspireren met een cocktail Weil, Arendt en De Beauvoir. 

Empathisch (Weil), met een gezonde argwaan richting al te bureaucratische haarkloverij (Arendt), en een gezonde dosis persoonlijke verantwoordelijkheid (De Beauvoir). Met oog voor de ander (alle drie). Hoe zou dat uitpakken voor je ambtelijke vakmanschap?