‘De uitgewiste horizon’: zijn we terug bij het ondergangsdenken van 1835-1914?

We maken ons zorgen om van alles. We denken dat onze samenleving polariseert. Dat onze manier van leven – van denken en van doen – onder druk staat. We zien het bankroet van de rede. Van redelijkheid. We zien verval van normen, van lang beleden waarden. We weten bovendien niet (zeker) of ons politiek-bestuurlijke systeem er écht in kan slagen om de noden van deze tijd adequaat te lenigen. Herkent u dit? Dan herkent u het denken van de grote Europese denkers en schrijvers van 150 jaar geleden. Thomas Mann, Dostojevski, Flaubert, Kierkegaard.
Historicus Cor Hermans neemt ons in ‘De uitgewiste horizon, Europa’s obsessie met cultureel verval 1835-1914’ mee op een reis vol aha-momenten. Als zijn analyse iets leert, is het dat elkaar de put in praten een zichzelf versterkend idioom is. Dat bij de pakken neerzitten geen valide medicijn - of beleid - oplevert.  

Thomas Mann in 1904
Beeld: ©Wikimedia Commons
Thomas Mann in 1904, drie jaar na het verschijnen van zijn wereldberoemde debuut De Buddenbrooks.

Het Europa tussen 1835 en 1914 is een Europa dat volop in ontwikkeling is. Het maakt een verregaande industrialisatie door. De ratio lijkt het definitief te hebben gewonnen van de emotie. Van geloof. En Verlichtingsdenkers beloven algehele, tomeloze vooruitgang. Via kennisontwikkeling. Via technologische vooruitgang. Via die reine Vernunft.

Maar er zijn ook heel andere geluiden te horen. Geënt op een breed gedeeld geloof dat verval dreigt. Dat de samenleving as such verzwakt. Indolent voor zich uit staart. Dat waarden en normen sterk onder druk staan. Het lijkt, schrijft Hermans, allemaal te bevestigen dat Europeanen, zonder glorende horizon, leven in het late avondlicht.

Europa: welhaast verslaafd aan de gedachte dat het verzwakt afstevent op het stervensuur

Decadentie en nihilisme

De uitgewiste horizon start met twee hoofdstukken waarin Thomas Mann centraal staat. In deze grote Duitse schrijver huisden twee zielen: die van de in-en-in romantisch-(klein)burgerlijke Duitser. En die van de scherpzinnige-democratische Europeaan en wereldburger. Die met Die Buddenbrooks, Verfall einer Familie ‘boem-paukenslag’ debuteerde. En de toon zette met zijn kijk op die negentiende eeuw – de eeuw, waarin ‘Europa [...] welhaast verslaafd lijkt aan de gedachte dat het verzwakt en afstevent op het stervensuur waarin zijn cultuur na anderhalf millennium de ogen zal sluiten'.

Mann kenschetst zichzelf als volgt: ‘Geestelijk behoor ik tot de over heel Europa verbreide generatie van schrijvers die, afkomstig uit de décadence, zijn voorbestemd om de chroniqueurs en analytici van de décadence te zijn, en die tegelijkertijd de emancipatoire wil om zich van haar af te wenden […] in hun hart dragen en met het overwinnen van decadentie en nihilisme op zijn minst experimenteren.'

Decadentie en nihilisme – daar draait het boek van Cor Hermans om. En om die begrippen kracht bij te zetten, grijpt Hermans vaak terug op die prachtige Buddenbrooks-roman. Omdat daarin, in zijn ogen, een vorm van herkenning zit: [Het] verval van de familie Buddenbrook is het proces van de ontburgerlijking, het biologische krachtsverlies door differentiatie en door de sensibiliteit die de overhand krijgt.'

Besloten in de burgerlijke cultuur ligt het risico van ‘ontburgerlijking’

Lebensform

Een centraal begrip in deze roman is: Lebensform. Dat Mann gebruikt als ‘aanduiding in brede zin van de ordelijke burgerlijke levenswijze en hoe deze zich, vooral ambachtelijk, heeft georganiseerd’. Een Bürger is een stedeling, die via Bildung zijn bestaan zin én vorm geeft. Die geworteld is in een nationale cultuur. En zich zelfkritisch poogt te ontplooien.

Waarbij Hermans de stelling poneert dat juist ‘de typisch burgerlijke Geist zich (door de nadruk op kritische reflectie, zelfontplooiing en voortdurende ontwikkeling en vooruitgang) tegen zichzelf keert. Waardoor: ‘Dit vrije denken heel gevaarlijk [wordt] zodra het zich keert tegen de kernwaarden van de burgerlijke vorm van leven. Besloten in de burgerlijke cultuur ligt dus het risico van ‘ontburgerlijking'. Precies dat proces voltrekt zich in die negentiende eeuw.

Ascese en dandyisme zijn manieren om de afkeer van de burgerlijke moraal vorm te geven

Filosofen, schrijvers en kunstenaars

Hermans laat een groot aantal filosofen, schrijvers en kunstenaars de revue passeren. Die, in zijn ogen, ieder op hun eigen manier hebben bijgedragen aan het denken in termen van verval. Soms ook zoeken naar een receptuur tegen indolentie, tegen gezapigheid. Tegen het kleinburgerlijke. Maar in diezelfde beweging ook – iedere keer opnieuw – de fundamenten van die ‘oude wereld’ aantasten.

Via ascese, bijvoorbeeld: 'Nietzsche concludeert hieruit: als de mens de blinde drift van de levenswil kan transcenderen, dus overwinnen, dan beschikt hij ook over het vermogen om te triomferen over de natuur-kern in zijn eigen persoon, die hem, conform de natuurlijke wil, blindelings en egoïstisch achter eigen belangen en lusten laat aanrennen. De ascese, als afstand doen van het comfortabele (lees: burgerlijke) leven en zijn gemakken, is nodig om ons op die triomf van de zelfoverwinning voor te bereiden.'

Maar evenzeer kun je die burgerlijkheid simpelweg de rug toekeren. Zoals Baudelaire doet. De dichter die geplaagd wordt door 'verlammende lusteloosheid en gevoelens van malaise die hij ‘ennui’ noemt en de sfeer van zwaarmoedigheid die bij hem ‘spleen’ heet, de niet zelden angstaanjagende visioenen uit zijn dromen en zijn opiumroes, de manifestaties van het Kwaad die, geboren uit overgebleven flarden van middeleeuwse theologie, in zijn hoofd rondspoken.'

Die als dandy door de straten van Parijs (en later Brussel) flaneert: 'Dandyisme betekent, bovenal, een afkeer van de burgerlijke moraal met haar veronderstelde culturele en sociale benepenheid en vooringenomenheid.'

Kierkegaard heeft de ontdekking van het moderne angstgevoel op zijn geweten

Angst en destructie

In iedere grote stad in Europa is er wel een denker of dichter die een element aan de mix toevoegt. In Kopenhagen is het Kierkegaard. Die, aldus Hermans, ‘de ontdekking van het moderne angstgevoel’ op zijn geweten heeft. En wel in het boek Het begrip angst (1844).’ Een nogal cryptisch boek, aldus Hermans, omdat de schrijver het begrip angst en de bijbehorende ‘kernbegrippen (met name zonde, vrijheid en geest) niet definieert of ze omtovert tot paradoxen.'

Flaubert voegt op zijn beurt een ‘stil verlangen’ (Madame Bovary) aan de mix. Huysmans, verbindt er (net als Baudelaire) de ‘bloemen van het kwaad’ aan. Via uiteenlopende denkers en kunstenaars als Hegel (dialectiek), Wagner (Götterdämmerung) en Feuerbach wordt er ook nog een destructief element toegevoegd. Destructie. Het (totaal) vernietigen, zodat er tenminste weer opgebouwd kan worden.

Liever houden ze zichzelf en hun medemensen gevangen in een vicieuze cirkel van verveling en veronderstelde uitzichtloosheid

Weemoed en nietsigheid

Hermans eindigt bij de Russen: Toergenjev, die weemoed preekt. Waar 'als ondertoon, een bijzonder soort heimwee voelbaar [is], een heimwee dat de Europese beschaving, haar waarden en beginselen betreft. Toergenjev lijkt, ondanks zijn geloof in de mogelijkheid van vooruitgang, te beseffen dat de Europese cultuur, die zijn grote liefde is, vooral het verleden toebehoort.’

Sterker nog, zo betoogt Hermans: ‘Het is alsof Toergenjev voelt hoe kwetsbaar de beschermende vernislaag van de beschaving – van Europa en de hele mensheid – is en hoe zij in de nabije toekomst zo zal barsten dat de glans verloren gaat.'

 Om daarna Dostojevski ten tonele te voeren, die een 'strijd op leven en dood’ voorziet tussen ‘algemeen-westerse individualisme’ en ‘de noodzaak, toch […] op de een of andere wijze een gemeenschap te vormen’.

Daaraan voegt Tsjechov tot slot de totale nietsigheid toe. Lethargie: vrijwel alle hoofdpersonen in zijn toneelstukken ‘piekeren, delibereren, twijfelen, doen eindeloos aan zelfanalyse, strooien negatieve kwalificaties over het leven in het rond en orakelen over onrealistische of halfslachtige plannen en wensbeelden voor de toekomst; maar ze handelen niet. Liever houden ze zichzelf en hun medemensen gevangen in een vicieuze cirkel van verveling en veronderstelde uitzichtloosheid'.

Het romantische Europa zoekt zijn ‘voornaamheid’ eerder in zijn sterven, zijn ondergang, dan in zijn wil om te leven

Gehaktmolen

De ultieme consequentie van deze indolentie is Wereldoorlog I. Een oorlog die door velen als een frischer, fröhlicher Kriech begroet werd. Als een manier om de gezapigheid af te schudden. Kort. Krachtig. Louterend. Parijs zou in een oogwenk ingenomen worden. Of Berlijn. Dat hing af van aan wie je het vroeg. Voor de Kerst zou iedereen weer thuis zijn. En dus wordt deze oorlog in eerste instantie omarmd.

Maar niets blijkt minder waar. De oorlog is weerzinwekkend. Soldaten worden als het ware door de gehaktmolen gedraaid. Nietsontziend. Erich Maria Remarque doet er verslag van in de roman Im Westen nichts Neues.

Thomas Mann op zijn beurt analyseert dat ook deze oorlog bij Europa past: 'Europa is een romantisch land’ dat ziek is van een overdaad aan eerbied voor zijn geschiedenis en van een ‘aristocratische verbondenheid met de dood’. Dit romantische Europa is gewend geraakt om, dwars tegen Nietzsches filosofie in, zijn ‘voornaamheid’ eerder te zoeken in zijn sterven, zijn ondergang, dan in zijn wil om te leven.'

Alleen de kleine intellectuele en artistieke elite - afzender en eerste ontvanger- weet om te gaan met de opgeroepen existentiële vragen en vele paradoxen

Het ultieme verval

Het is Dostojevski, die Hermans tot een geweldige alinea inspireert. Hermans typeert die Europese denkers, dichters en intellectuelen als volgt: 'De hoogintellectuele Europese cultuur onderricht de verbouwereerde wereld in de ironie, de scepsis, de onontkoombaarheid van nieuwe afstammingswetten en andere natuurwetten, die de mens depersonaliseren en biologiseren. Ze bekritiseert, relativeert en innoveert onophoudelijk en tast zo, goeddeels bewust, alle oude zekerheden aan.’

Dat heeft tot gevolg dat ‘alleen de kleine intellectuele en artistieke elite, afzender en eerste ontvanger van al deze revolutionerende boodschappen, weet om te gaan met de opgeroepen existentiële vragen en de vele paradoxen.’   

Maar, zo waarschuwt Hermans, dat gaat niet op voor ‘de grote meerderheid van denkende en lezende mensen’. Die misschien wel net niet, of helemaal niet, tot de elite behoren. Tot die fijnproevers. Voor de grote meerderheid van de bevolking ‘is de Europese cultuur van de negentiende eeuw ziekmakend. De paradoxen desintegreren hun zelfbeeld en misvormen hun ziel.’

Dat is het beeld dat Dostojevksi schetst in Aantekeningen uit het Ondergrondse. Die Hermans met instemming aanhaalt: ‘Dit is wat er met de Ondergrondse Man is gebeurd. In zijn malende hoofd ontspoort de scepsis en ontaardt deze in de verwerping van alles en iedereen. De ontsporing maakt hem ziek én vilein, zoals hij de lezer al in de openingszin meedeelt.'

En dus is het ultieme verval onvermijdelijk.

De zorg om het verval van de cultuur leidt uiteindelijk tot een totale disconnectie tussen ‘volk’ en ‘elite’

Wederopbouw

Dat gemeenschappelijke thema, die zorg om het verval van de cultuur, die uiteindelijk leidt tot een totale disconnectie tussen ‘volk’ en ‘elite’ – je kunt het lezen als de basis van het boek van Hermans. Bij lezing dringen zich voortdurend parallellen met het hier en nu op. Ook vandaag de dag maken we ons zorgen over het verdwijnen van onze manier van leven, van onze cultuur. Zijn we kritisch op de almaar doorgaande technologisering. Maken we ons zorgen over de (nabije) toekomst. Over de staat van het land. Over het klimaat. Zo lijken ook wij het einde van het Verlichtingsideaal mee te maken.  

Toch biedt de geschiedenis juist hoop, vindt Hermans. Als zijn analyse ons iets leert, is het ‘dat elkaar in de put praten’ een zichzelf versterkend idioom is. Dat lethargie, bij de pakken neerzitten, geen valide medicijn blijkt.

Juist het Europa van kort na 1945 laat volgens Hermans zien hoe het ook kan. Of liever: wél kan. En moet. De wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog laat zien dat na de grootste verschrikking van de vorige eeuw er ook een weg voorwaarts is. Hoe? Door internationaal samen te werken. Door respect voor instituties, recht en rechtsstatelijkheid te koesteren. Door verschillen te omarmen, in plaats van te benadrukken. Door met elkaar in gesprek te gaan. En te blijven. Omdat we nu eenmaal allemaal mensen zijn.