‘De minister van BZK moet aan onze kant staan’

In ‘Den Haag’ moet hij er nu ‘met gestrekt been’ in om te vechten voor voldoende geld en autonomie voor de gemeenten. De VNG werkt aan een wetsvoorstel dat de positie van gemeenten moet versterken. Maar er gaan ook zaken goed op het gebied van interbestuurlijk, opgavegericht én gelijkwaardig samenwerken, vindt VNG-directeur Leonard Geluk. ‘In de regionale energiestrategieën (RES) zit verbindende kracht.’

Leonard Geluk
Leonard Geluk, directeur VNG

Hij is nu ruim een half jaar directeur van de VNG. En het is nog minder dan een half jaar voor de landelijke verkiezingen. Dat betekent twee dingen. Dat Leonard Geluk terugkijkt op een hectische, eerste periode, die getekend werd door de uitvoering van het coronabeleid. En dat hij nu het vizier richt op de kabinetsonderhandelingen die in de lente van 2021 zullen beginnen. Dan moet voor het nieuwe kabinet een pakket klaarliggen dat de positie en de middelen van de gemeenten structureel verbetert. Parallel hieraan pusht Geluk de gemeenten om zelf hun uitvoeringskracht te vergroten. ‘Want we moeten ook in de spiegel kijken.’

Wie is Leonard Geluk?

Sinds begin dit jaar is Leonard Geluk (Dordrecht, 1970) algemeen directeur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hij werd op zijn zestiende lid van het CDA, studeerde Rechten in Rotterdam en ging daar in de politiek. Geluk was van 2004 tot 2009 wethouder Jeugd & Onderwijs (en deels integratie) van Rotterdam. Daarna vervulde hij bestuursfuncties in het onderwijs bij De Haagse Hogeschool en ROC Midden Nederland. Met zijn directeurschap van de VNG is Geluk nu weer dichter betrokken bij de politiek.

Wat is precies het probleem?

‘We hebben er genoeg van om met de bedelnap rond te gaan in politiek Den Haag. Het gemeentefonds moet worden verruimd zodat we onze taken behoorlijk kunnen uitvoeren. En er moet een einde komen aan het voortdurende ingrijpen in onze autonomie.

Het grote probleem is dat het rijk in de eigen ogen klaar is als het budget is geregeld en als de wet naar de Tweede Kamer is. Voor de uitvoering is er minder interesse. De vraag: maar krijgen we het op deze manier ook voor elkaar? - die wordt te weinig gesteld. In plaats daarvan wordt op ministeries telkens het wiel opnieuw uitgevonden. Waarbij gemeenten door sommige ministeries als een soort uitvoeringsloket worden gezien.

De neiging bij het rijk om zich met alles te bemoeien en in de domeinen van de gemeenten in te grijpen, is ongekend groot. En dat doen ze dan met een beroep op ‘stelselverantwoordelijkheid’. Dat klinkt gewichtig, maar de paradox is dat in Den Haag de waan van de dag regeert en er geen visie bestaat op wat een solide gemeente in het bestuurlijk stelsel is.’

‘De neiging bij het rijk om zich met alles te bemoeien, is ongekend groot’

Wat is daaraan te doen?

‘Nu is het zo dat beleid dat in Den Haag wordt gemaakt, langs Financiën moet voor een financiële haalbaarheidscheck. Het moet dan een fiat krijgen van de minister van Financiën. Wij vinden dat elk beleid dat de positie van de gemeenten raakt – zoals bijvoorbeeld de energietransitie – eerst moet worden goedgekeurd door de minister van BZK. Die moet beoordelen of dat beleid voor de gemeenten ook echt goed uitvoerbaar is. De positie van de minister van BZK moet dus worden versterkt. Die moet gelijkwaardig zijn aan die van de minister van Financiën.’

Hoe krijgt u dat voor elkaar?

‘Wij schrijven daar nu een wetsvoorstel voor. Dat kunnen wij als VNG natuurlijk niet zelf indienen. Maar onze leden kunnen dat via hun partijpolitieke lijnen inbrengen in Den Haag. Onze leden vragen ons om er met gestrekt been in te gaan. Wij vragen onze leden om zich in Den Haag sterk te maken voor dit voorstel.

Een ander punt dat raakt aan onze positie, is dat we geschillen tussen Den Haag en gemeenten beter willen kunnen oplossen. Wij zouden het zelf het meest logisch vinden dat de Raad van State dat zou doen met behulp van arbitrage. Maar die is daar zelf niet zo happig op.’

Kunt u een voorbeeld geven?

‘We hebben nu een complex geschil rondom de Wmo. Er is bepaald dat je huishoudelijke verzorging nu ook bij de gemeente kunt aanvragen en dat daar geen inkomenstoets meer bij geldt. Wat gebeurt er? We zien een enorme toename van aanvragen door mensen die het zelf zouden kunnen betalen. Dat leidt bij ons tot enorme budgetoverschrijdingen. Het gaat om aanvullend 100 tot 200 miljoen euro per jaar, dus dat is serieus geld. Wij vragen om compensatie bij VWS, maar die komt er niet. Want, zeggen ze, ‘het staat in het regeerakkoord’. Dus dat zit vast. Het zou goed zijn als daar een arbitragebevoegdheid voor zou zijn. 

‘In de jeugdzorg zie je nu ook een grote toename van ‘zorgconsumptie’. De claims lopen harder op dan we budget hebben, dus we lopen hierop leeg. Nu hebben we hierover met het rijk gelukkig wel afspraken gemaakt. Er loopt nu een onderzoek, in december volgt het rapport. En we hebben met elkaar afgesproken dat dat rapport zal worden geaccepteerd als dwingende afspraak. Dus ik hoop nu dat het niet tot arbitrage komt.’    

‘De RES is een voorbeeld van hoe gelijkwaardig interbestuurlijk samenwerken ook kan’

Hoe leest u het rapport ‘Als één overheid - slagvaardig de toekomst tegemoet!’ van de studiegroep Interbestuurlijke Financiële Verhoudingen onder leiding van Bernard ter Haar, dat in september verscheen?

‘Dat komt op het goede moment. Het verwoordt precies waar wij tegenaan lopen: de ongelijkwaardigheid van overheden, juist in een tijd dat de opgaven zo groot zijn dat je ze alleen maar gezamenlijk, op basis van gelijkwaardigheid, kunt aangaan. Rijk en gemeenten moeten elkaar wederzijds kunnen aanspreken.

‘Het rapport pleit - net zoals wij - voor stabiliteit, voorspelbaarheid en betrouwbaarheid in de financiële verhoudingen. Ze schrijven: “Onze financiële verhoudingen zijn oorspronkelijk bedoeld om decentrale overheden in een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te brengen door eerlijk verdeelde, stabiele en voorspelbare inkomsten die aansluiten op hun kostenstructuur. Dit blijft onverminderd noodzakelijk. [..] Daarvoor is aanpassing van de normeringssystematiek nodig en het vergroten van het eigen belastinggebied.” Ja, daar zijn wij het volledig mee eens.’

Wat hebt u aan het rapport in meer praktische zin?

‘Goed aan het rapport is dat het ook instrumenten en goede voorbeelden biedt van hoe je met elkaar verder komt. Het gaat bijvoorbeeld uitgebreid in op de RES. Ze constateren dat die in de praktijk doorgaans goed werkt. Dat zien wij ook. Ik denk dat dit is omdat de strategie niet van bovenaf wordt opgelegd maar je die als betrokken partners in de regio in hoge mate zelfstandig en met elkaar ontwikkelt. Elke partij heeft een duidelijk eigen rol, de partijen gaan gelijkwaardig met elkaar om en er is bij alle betrokkenen commitment. 

‘Tot nu toe, wel te verstaan. Want de fase na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 wordt wel een spannende. Dan moet echt worden bepaald waar al die zonnepanelen en windmolens komen. Maar er gaat vooralsnog een sterke bindende kracht uit van de RES en de samenwerking is top. Voor mij is de RES een voorbeeld van hoe het ook kan.’

Hoe is de relatie met minister Ollongren?

‘Ik ben positief over minister Ollongren. Ze heeft een goed beeld van onze positie en ze heeft goed gekeken naar de uitvoerbaarheid van de regeringskeuzes in coronatijd. Ik weet dat ze ook positief is over het rapport van Ter Haar.’

‘Het komt er nu op aan om de energie van Ter Haar goed te geleiden richting het nieuwe kabinet. Daarom zijn we intensief in gesprek met onder meer minister Ollongren en de voorzitters van de Unie van Waterschappen en het IPO. Wij willen echt voorbij de gesprekken komen waarbij het alleen maar over geld en nog eens geld gaat. Er moet voor de nieuwe kabinetsformatie een pakket klaarstaan waarin geregeld is dat er voldoende middelen en autonomie voor de gemeenten zijn. In dat pakket moet de visie van Ter Haar dus terug te vinden zijn.’

‘De komende tijd gaan we vanuit de VNG ook aan kritische zelfreflectie doen’

U verwacht meer van Den Haag. Wat kunnen de gemeenten zelf beter doen?

‘Als we tot een gemeenschappelijke visie willen komen wat betreft het speelveld, hoe we met elkaar omgaan en hoe we die gecombineerde, zeer complexe opgaven van energietransitie, klimaat en woningbouw gaan aanpakken, dan moeten we als gemeenten ook zelf in de spiegel willen en durven kijken.’

Dat betekent?

‘Nog niet elke gemeente heeft de kwaliteit van uitvoering helemaal op orde. Daarom willen we de komende tijd met behulp van intervisie en visitatie aan kritische zelfreflectie doen. We willen in kaart brengen wat we goed en niet goed doen, en zo van elkaar leren en elkaar helpen om onze bestuurskracht te vergroten. Dat wordt de komende vijf jaar wat mij betreft heel belangrijk. Het gaat dus niet om interventies vanuit het rijk. We gaan dit zelf doen. We laten aan het rijk zien: wij hebben ook onze kwetsbaarheden in de uitvoering, maar streven ook zelf naar verbetering.’