Bernard ter Haar: 'Regie is geen overbodige luxe'

Het afgelopen jaar heeft voor Bernard ter Haar in het teken van de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen gestaan. Als voorzitter van die studiegroep heeft hij samen met een twaalftal doorgewinterde bestuurders en experts het functioneren van de interbestuurlijke verhoudingen in Nederland onder de loep genomen. Op 10 september is het eindrapport van de studiegroep verschenen. Alle reden om nog één keer met Bernard te bellen. Maar dan wel in een ‘extended’ vorm.

Bernard ter Haar op de markt met het nieuwe rapport
Beeld: ©Ministerie BZK
Bernard ter Haar, voorzitter van de studiegroep IFV

Het eindproduct van de Studiegroep IFV ligt er. Ruim 80 pagina’s, schoon aan de haak. Om maar eens met een persoonlijke vraag te starten: hoe heb je dit traject zelf ervaren?

Heel eerlijk: ik heb het zelf ontzettend leuk gevonden om dit te doen. En dat geldt volgens mij voor iedereen die bij de studiegroep betrokken was. Ik proefde enthousiasme bij iedereen. Daarnaast is er hard gewerkt. Door de deelnemers, en vooral door het secretariaat. En in mijn ogen hebben we bovendien met elkaar een mooi product opgeleverd. Dus: wat wil je nog meer?’  

Waar zat dat enthousiasme dan in? Wat maakte het werken van en voor de Studiegroep zo prettig?

Even valt er een korte stilte. ‘In een gevoel van vrijheid wellicht? … Omdat we met elkaar de vrijheid voelden om over al die vraagstukken, departementen en bestuurlijke belangen heen met elkaar te onderzoeken hoe we dat interbestuurlijk werken in Nederland een stapje verder kunnen brengen? Want, eerlijk: dat maak je niet iedere dag mee.’  

Zegt dat niet ook iets over hoe we dan eigenlijk ‘normaal’ als overheden met elkaar samenwerken?

Zeker. Maar het instellen van een studiegroep doe je natuurlijk niet, als er niet iets aan de hand zou zijn.’

'We wilden als studiegroep echt kritisch zijn en geen politiek-correcte teksten tikken'

Zou je ons eens een klein blikje in de keuken willen gunnen: wat was nou het lastigste vraagstuk? Waar hebben jullie het meest mee geworsteld?

Onze grootste zorg was toch eigenlijk of we erin zouden slagen om een helder eindrapport af te leveren. Eigenlijk was dat vanaf de start ons mantra: ‘zorg dat het bruikbaar wordt!’ Want: iedere dag verschijnen er goede rapporten. En toch gebeurt lang niet altijd iets met die adviezen. Dus hebben we geprobeerd scherp aan de wind te zeilen. Door geen politiek-correcte teksten te tikken, door écht kritisch te zijn. En vooral door scherp aan te geven waar het nu écht aan schort.’  

En? Is dat gelukt, is het bruikbaar? Hoe is het rapport ontvangen?

‘Tja. Dat is natuurlijk nog even afwachten. De eerste reacties stemmen hoopvol.’  

Want? Wat hoor je?

Nou, zinnen als: ‘Dit moeten we niet laten liggen.’ En: ‘hier moeten we echt mee aan de slag’. Waarbij ik ook wel weet, dat er nog bestuurlijk over gesproken moet worden. Van een aantal onderwerpen die we op tafel hebben gelegd is de urgentie ook best groot. De woningnood bijvoorbeeld. Het ‘anders inregelen van budgetten van de verschillende overheden’ is ook zo’n onderwerp. Preciezer gezegd: de accressystematiek (ook wel: trap-op-trap-af genoemd), die moet echt nader bekeken worden.’

Hoe bestendig je nu het erfgoed van de studiegroep?

‘Door zo concreet mogelijk te zijn in de aanbevelingen. Uit de reacties maak ik voorzichtig op, dat die concreetheid gewaardeerd wordt. Vanuit de VNG, vanuit de waterschappen, maar ook vanuit het middenbestuur. De probleemanalyse wordt herkend. En de oplossingsrichtingen gedeeld. Dus ik heb het beeld dat het rapport ook daadwerkelijk opgepakt wordt.’

'Werken in brede programmateams zou ik het liefst morgen al doorgevoerd hebben. Dat werkt.'

Als je dan écht zou moeten kiezen? Het rapport omvat 14 mooie aanbevelingen: welke moet er écht, écht morgen doorgevoerd worden?

Als ik er voor één zou moeten kiezen, dan is het wel het werken in brede programmateams. Teams, die beleidsruimte, middelen én een brede, overstijgende agenda krijgen. Daarvan hebben we in de praktijk al gezien, dat het werkt. En als ik het over een brede agenda heb, dan bedoel ik eigenlijk dat er voor programmateams misschien nog wel een extra ‘w’ aan ons 4W-model voor bestuurlijk werken toegevoegd zou mogen worden. Namelijk: ‘weg met de taboes’. Zodat die teams in alle openheid en transparantie kunnen werken.’

In het eindrapport is ook een keur aan vernieuwende initiatieven te vinden. Zoals een ontmoetingsruimte voor publiek en overheid, waar de provincie Brabant mee aan de slag is. Of een financieel instrument als de social impact bonds. Wat heeft je het meest verrast?

Eigenlijk die brede waaier aan goede initiatieven. Dat is het leuke van al die gesprekken, die we als studiegroep in heel Nederland hebben gevoerd. Zo ontdek je dat er écht goede initiatieven zijn waar ook veel energie in zit. Op veel plekken. Maar: die initiatieven zijn vaak kleinschalig, tijdelijk, of gelimiteerd in budget.’

Waarmee je wil zeggen …?

Nou ja, dat ‘kunnen opschalen’ eigenlijk vanaf het begin zou moeten meespelen in de aanpak van een opgave. Dat we bij al die mooie initiatieven ons al bij de start afvragen: hoe kan ik dit als het goed gaat, straks ook bestendigen? Als ik kritisch ben: dat vraagt van ons, als overheden, dat we structureler nadenken over regie. Regie is er eigenlijk te weinig. Regie moet – in mijn stellige overtuiging- langjarig gevoerd worden. De aanpak in Rotterdam Zuid is een goed voorbeeld, van hoe dat kan werken. Onze huidige bestuurlijke versnippering maakt dát nu juist lastig. Waarbij regie overigens echt niet betekent dat het rijk het dan automatisch voor het zeggen heeft.’

‘Het pleidooi is om nu echt te handelen ‘als ware we één overheid’. Dat lukt alleen overheden gelijkwaardig aan elkaar zijn. Dat betekent bijvoorbeeld, dat we niet in de reflex moeten schieten om met elkaar te wachten op het volgende regeerakkoord. Maar dat we als overheidslagen samen nu al voorwerk moeten verrichten. Zodat het nieuwe kabinet straks ook echt weet, hoe we samen als bestuurslagen op de grote vraagstukken van morgen kunnen acteren.’

'Ambtelijk zijn we misschien wel doorgeschoten in procesdenken'

Meer samen kunnen acteren: is dat ook een pleidooi voor meer ambtelijk vakmanschap?

‘Ja! Ambtenaren moeten weer terug naar de échte bron: naar de beleidsinhoud. Ambtelijk zijn we misschien wel doorgeschoten in procesdenken. Een analyse die onder andere ook door Tjeenk Willink en de NSOB is gemaakt. Daarvoor is een cultuurverandering nodig: we zijn nu te procesgericht, te verkokerd. Er ‘moet’ weer inhoud terug naar de overheid. Toen ik DG Milieu was, moet ik eerlijk bekennen, heb ik ook afscheid moeten nemen van vakspecialisten. Maar anno ‘vandaag’ zijn we wat doorgeschoten: zonder inhoud kunnen we echt niet.’

Als we het over de grote transities hebben, welke transitie heeft dan de meeste urgentie?

‘Nou, dan vind ik ‘de woonopgave’ misschien wel het meest urgent. Dat is ook een heel ingewikkelde: niet alleen ligt er een heel stevige woningbouwopgave van één miljoen nieuwe woningen in tien jaar tijd, maar vooral ook een opgave, die heel veel andere beleidsterreinen direct raakt.’

‘Om er maar eens een paar te noemen: binnenstedelijk is er maar heel beperkt ruimte, buitenstedelijk moet de woonopgave concurreren met natuur, landbouw, water en de klimaatopgave, en moet de mobiliteit ook goed geregeld zijn.’ Die ruimtelijke schaarste vraagt stevige keuzes, die eerlijk worden gecommuniceerd. Ik wil maar zeggen – ook dat is een mantra- bij het brede dossier ‘wonen’ is echt langjarige regie nodig.’