Vier overheden samen laten werken als één – #Hoedan?

De overheid verandert. Interbestuurlijk werken is steeds belangrijker. In de serie #hoedan onderzoeken we hoe interbestuurlijk samenwerken er in de praktijk nu echt uitziet. Hoe pak je grote maatschappelijke opgaven met elkaar op, vanuit het perspectief van een gemeente? Denk bijvoorbeeld aan de decentralisaties van het sociaal domein, de energietransitie en de woonopgave. Anita Vlam, wethouder in de gemeente Woudenberg, werkte bij bijna alle overheidslagen en reflecteert vanuit haar ervaring op interbestuurlijk samenwerken. Wat is daarvoor nodig?

Anita Vlam
Wethouder Anita Vlam

In 1 minuut

In 1 mintuut: 

  • De interbestuurlijke samenwerking kan gelijkwaardiger, vindt Anita Vlam. Sturing op middelen en extra geld is een taak van de overheid, terwijl de uitvoering bij de gemeenten ligt.
  • Neem meer tijd om beleid uit te voeren, verras als nationale overheid gemeenten niet.
  • De overheden moeten zuinig zijn op hun eigen rol: het Rijk zet uit welke kant Nederland op zou moeten bewegen. De provincie stuurt met name in het ruimtelijke domein, terwijl de gemeente als overheid, die dicht bij de burger staat de uitvoering en communicatie met haar inwoners ter hand zou moeten nemen.

Bestuurder Anita Vlam heeft bijna alle overheidslagen van dichtbij gezien. Ze was lid van Provinciale Staten van Utrecht, lid van de gemeenteraad van Nieuwegein. Lid van de commissie Financiële Verhoudingen van de VNG. En ze kent ook ‘de markt’ van binnenuit, omdat ze jaren als compliance officer in de financiële sector gewerkt heeft.

Nu is ze wethouder Financiën in de gemeente Woudenberg. Met ook duurzame economie, ontwikkeling centrum, mobiliteit en kunst & cultuur in haar portefeuille. Alle reden om haar te interviewen over interbestuurlijk werken.

‘De lokale overheid draagt wel vaak de verantwoordelijkheid, maar heeft lang niet altijd de mogelijkheid om daarbij ook de financiële middelen te verruimen’

Gemeente als eerste ‘gezicht’

Iedere gemeente in Nederland krijgt steeds meer op zijn bordje. Denk bijvoorbeeld maar aan de decentralisaties van het sociaal domein. In de wetenschap dat de gemeente eigenlijk altijd het eerste ‘gezicht’ richting inwoners is, is het logisch dat ze steeds meer verantwoordelijk krijgt én neemt. Interbestuurlijk werken is dus steeds harder nodig, wil Vlam maar zeggen. Dat gaat niet vanzelf: ‘In de praktijk hebben we nog veel te doen en te ontdekken met elkaar.’

Hoe zou je de interbestuurlijke relatie typeren?

‘Allereerst als een nog wat ongelijkwaardige relatie’, zegt Vlam. ‘Sturing op middelen (en extra gelden), dat ligt nog heel vaak alleen op het bordje van de nationale overheid. Maar de realisatie van datzelfde beleid, de uitvoering in de praktijk: dat ligt weer heel vaak op het bordje van de lokale overheid. Dus draagt de lokale overheid wel vaak de verantwoordelijkheid, maar heeft ze lang niet altijd de mogelijkheid om daarbij – bijvoorbeeld - ook de financiële middelen te verruimen. En bij verandering van beleid is er vanuit de nationale overheid vaak nog wel ‘procesgeld’ beschikbaar, maar is er niet altijd méér geld beschikbaar voor de directe uitvoering.’

Is dat een probleem?

‘In de wetenschap dat in een gemiddelde gemeente zo’n 85 procent van de begroting al vastligt, is dat een lastige verhouding. In mijn ogen moet en kan dat gelijkwaardiger. Dat gaat ook op voor de provinciale en de gemeentelijke verhouding: als het over ruimte, natuur of mobiliteit gaat, dan is de provincie vaak degene ‘die erover gaat.’ In een van de vorige kabinetten luidde het adagium ‘je gaat erover, of je gaat er niet over!’ Dat adagium is misschien wel aan vervanging toe: ‘want ook al ga je er niet over, je wordt er vaak wel op aangesproken. Dus is gelijkwaardiger met elkaar samenwerken eigenlijk de enige mogelijkheid.’

Hoe houd je samenwerking levend (zodat het niet alleen op papier bestaat)?

‘Eigenlijk was de interbestuurlijke verhouding er vrijwel altijd één van: ‘wij (de nationale overheid) willen wat, en jullie (de lokale overheid) moeten wat’. Dat past niet meer. Willen en moeten, ook dat gaat alleen maar in wederkerigheid.’
‘Een voorbeeld: op het gebied van sport is nu de provincie vele malen actiever, dan in de afgelopen jaren. En wordt er gedacht aan het sluiten van provinciale Sportakkoorden. Op zichzelf een prima idee. Alleen: op lokaal niveau sluiten we al enige jaren sportakkoorden. Een logisch gevolg van Rijksbeleid, want ‘sport’ was een beleidsterrein waar het Rijk wel in grote lijnen iets ‘van vond’, maar waar de provincie geen eigenstandig beleid (meer) had. En nu – opeens- weer wel. En dat kan best logisch zijn, maar daar verras je de lokale overheid wel mee. En dat is jammer.’

‘Mijn advies om bestuurlijke samenwerking vloeiender te laten lopen: neem ook soms eens de tijd om iets zorgvuldig in te voeren’

Want, verrassen is niet goed voor de samenwerking?

‘Ja, dat kan je stellen. ‘De’ politiek is wat hijgeriger. Onder druk van de media is er zo nu en dan een Kamerbesluit, waarvan je je zou kunnen afvragen, of die relatieve haast nu wel tot het best mogelijke resultaat leidt. Ambities zijn natuurlijk goed. En deadlines ook. Maar zorgvuldigheid is misschien wel net zo belangrijk. Zo ligt er sinds einde 2019 een nieuw Kamerbesluit over de vergoeding van huishoudelijke hulp: dat is dan besloten, maar de uitvoering daarvan ligt in handen van de gemeente, ook in financiële zin.’

‘Maar, die hervorming is niet alleen een besluit, maar er is ook door de Kamer een termijn van invoering aan gehangen: het moet ‘nu’. Dát maakt het lastig. Want daar heb je soms nu eenmaal gewoon ook wat tijd nodig. Mijn advies om bestuurlijke samenwerking vloeiender te laten lopen: neem ook soms eens de tijd om iets zorgvuldig(er) in te voeren.’

Wat is de belangrijkste les die je hebt geleerd?

‘Rond de energietransitie zie je wellicht wel het beste waarom interbestuurlijk werken – ondanks alle goede intenties - in de praktijk lastig is. De energietransitie is een onderwerp, waar we elkaar als verschillende overheidslagen, tot aan waterschap aan toe, heel erg nodig hebben. Maar toch hebben we nationaal nog wat andere verlangens dan in de verschillende provincies. En hebben provincies onderling ook verschillende opvattingen. En – uiteraard- is er ook op lokaal niveau (politiek) verschil van inzicht. Vanuit het partijpolitieke proces is goed te begrijpen, maar vanuit het perspectief van de burger is dat veel minder goed te begrijpen’.

Zuinig op de eigen rol

‘Landelijk zegt dit, provinciaal vinden ze dat, en op lokaal niveau gelden weer andere opvattingen: logisch in een ‘schaarse omgeving’, maar lastig te begrijpen. Wees dan ook zuinig op je eigen rol: het Rijk moet uiteenzetten, welke kant Nederland op zou moeten bewegen. De provincie stuurt met name in het ruimtelijke domein, terwijl de gemeente als overheid, die dicht bij de burger staat de uitvoering en communicatie met haar inwoners ter hand zou moeten nemen.’ 

‘Voor de inwoners van Nederland is dat zo logisch als wat: die denkt eigenlijk altijd al in termen van één overheid.’

Hoe logisch is dan het denken vanuit de ‘één overheid-gedachte’?

‘Voor de inwoners van Nederland is dat zo logisch als wat: die denkt eigenlijk altijd al in termen van één overheid. Als iemand een vraag over openbaar vervoer heeft, dan is het voor veel mensen niet duidelijk, wie daar nu een rol in heeft, Rijk, de provincie of de gemeente. Inwoners willen gewoon dat ‘het opgelost wordt.’

Inwoners willen resultaat

‘Mobiliteit is dus ook een heel mooi voorbeeld, waarom interbestuurlijk werken wel moet slagen: als hier de buslijn weg is, dan kan een deel van onze inwoners moeilijker op hun werk of opleiding komen. Als er niet in het knooppunt Hoevelaken geïnvesteerd wordt, dan raakt ons dat als gemeente direct. Toch zijn dat dossiers, waar respectievelijk de provincie en het Rijk de meeste zeggenschap over heeft.’
‘Zo’n mobiliteitsdiscussie is bij uitstek een discussie waarin scherpe keuzes gemaakt worden én moeten worden. Vanuit het standpunt van ‘de’ overheid, is dat heel logisch: ieder overheidsniveau neemt zijn eigen beslissingen. Maar vanuit het standpunt van de inwoners van Woudenberg maakt dat natuurlijk niet uit. Die zijn alleen maar geïnteresseerd in het resultaat. Dus: interbestuurlijk werken, we zullen wel moeten.’