Onbegrepen gedrag en de gevolgen: ‘We zijn elkaar een beetje kwijtgeraakt’
Burgemeester van Nieuwegein Marijke van Beukering kiest haar woorden zorgvuldig. Ze weet hoe precair het onderwerp is: praten over mensen met verward en onbegrepen gedrag. Over het spanningsveld tussen veiligheid van de inwoners in Nieuwegein aan de ene kant. En het bieden van adequate zorg en een plek om te wonen aan mensen die dat nodig hebben aan de andere kant. Toch is haar conclusie glashelder: ‘We hebben een organisatorische, maatschappelijke én sociale opdracht om met elkaar zorg én veiligheid beter vorm te geven.’

Twee incidenten, één rode draad
De aanleiding voor het gesprek is heftig: in 2025 vonden er binnen een half jaar in Nieuwegein twee steekincidenten plaats. In februari verloor een jong meisje het leven. In juli raakte een ander meisje lichtgewond. Nieuwegein was in shock. Het leidde tot een golf aan media-aandacht. In de stad, de regio en landelijk.
Bij de verdachte van het eerste incident gaat het om iemand die ‘verward en onbegrepen gedrag’ vertoont; bij de verdachte van het tweede incident spraken omwonenden van verward gedrag maar dat is niet officieel bevestigd.
Bij mensen met ‘verward en onbegrepen gedrag’, zoals dat in beleidsjargon is gaan heten, gaat het daarbinnen om een kleine groep die een gevarenrisico vormt voor zichzelf of de omgeving. Zij hebben op zorggebied extra hulp nodig, extra aandacht van professionals. En een oogje in het zeil van de wijkagent en de omgeving.
Hoe dat zo kan gebeuren?
Volgens Van Beukering is dat een mix van botte pech en gebrek aan overzicht van en in professionele systemen. Én van keuzes die we als samenleving zelf maken. Mensen die geloven in een monocausale oorzaak, die overzien de complexiteit niet, zo stelt ze resoluut vast. Natuurlijk was er contact met deze mensen, legt ze uit. Deze mensen zijn bij professionals in beeld. ‘Politie, GGZ, woningcorporatie – iedereen zag een stukje, maar met elkaar zagen we niet het geheel.’
‘Politie, GGZ, woningcorporatie – iedereen zag een stukje, maar met elkaar zagen we niet het geheel’
Durven handelen, ondanks protocollen
Een van de oorzaken zou je met een – enigszins – gemakzuchtig woord dus ‘bureaucratie’ kunnen noemen, zo vertelt Van Beukering. Maar daarmee doe je de werkelijkheid tekort. Voor professionals én organisaties is het lastig geworden om écht regie te nemen. ‘Soms is privacy en het delen van persoonlijke gegevens niet toegestaan. Soms is wet- en regelgeving dwingend. En zit die in de weg. Soms vormen medische protocollen een muur.’
Dan weer blijkt een – op dat moment klein, maar naar later blijkt cruciaal – detail niet (goed) gedeeld met anderen. Dat alles maakt het lastig om adequaat, over organisatorische en professionele grenzen heen, samen te werken.
Ook mensen met onbegrepen gedrag veranderen
Een tweede oorzaak voor dergelijke incidenten, ligt bij mensen met onbegrepen gedrag zelf. Dat klinkt wellicht als een harde, misschien wel neoliberale constatering. Maar dat is het niet. Van Beukering geeft twee voorbeelden. Het middelengebruik onder mensen met onbegrepen gedrag neemt toe en dat kan bepaalde problemen veroorzaken. Of een patiënt kiest ervoor om zijn medicijnen niet te slikken. Tel daar de toegenomen dakloosheid bij op als gevolg van te weinig behandel- en woonplekken. Het betekent dat ‘we mensen met onbegrepen gedrag minder goed in beeld hebben.’ Maar ‘ook het sociale en maatschappelijke systeem rondom die personen hebben we – vaak – niet intact kunnen houden.’
Ze legt uit: ‘Vroeger had je in het dorp – vergeef me dit woord – de dorpsgek. Iedereen kende hem. Iedereen hield een oogje in het zeil. Nu zijn we die gemeenschapszin kwijt. We zijn veel meer individualistisch ingesteld. Dat maakt kwetsbaar.’
Verschillende oorzaken kunnen zorgen dat wat op het ene moment ‘onbegrepen gedrag’ is, op een volgend moment echt ontspoort. Waarbij hulpverleners het heel vaak wel zien aankomen, en kunnen ingrijpen. Maar dat soms ook juist helemaal niet hebben zien aankomen of niet hebben kunnen ingrijpen. Want: te druk, te weinig plek, te weinig onderling contact.
Dat leidt heel soms, zoals Nieuwegein heeft ervaren, tot een incident met een fatale afloop. Dan gaat het mis. Heel erg mis.
‘Dat is enorm heftig. Daar hebben we allemaal mee te dealen. In de aller-, allereerste plaats de ouders. Het gezin. De buurt.’ Maar ook de betrokken professionals, zo weet Van Beukering.
‘Ik spreek organisaties na zo’n incident. Gewoon om te zeggen: niemand wordt wakker met het plan om die dag het verkeerde te doen. We moeten dit samen oplossen.’ Ze pleit voor een cultuur waarbij er niet afgerekend wordt. ‘We leven niet in een maakbare samenleving waar we ieder risico kunnen uitsluiten. Mijn eerste reflex was: wat hadden wij als gemeente anders kunnen doen? Juist niet om de schuldvraag te stellen, maar om de leervraag.’
Daaraan hecht ze veel belang: je als professionals kwetsbaar durven opstellen. Omdat je alleen zo kan leren. Met elkaar en van elkaar.
‘Vroeger had je in het dorp de dorpsgek. Iedereen kende hem. Iedereen hield een oogje in het zeil. Nu zijn we die gemeenschapszin kwijt. Dat maakt kwetsbaar’
Wat doet een steekincident met een buurt?
De incidenten hebben diepe sporen nagelaten in de wijk, vertelt ze. Kinderen durfden niet meer buiten te spelen. Ouders verliezen het vertrouwen. Logisch, stelt Van Beukering vast. Het maakt dat je je als inwoner, ouder én kind afvraagt of het morgen weer zou kunnen gebeuren.
De rol van de media: hoe doe je verslag van zo’n incident?
Van Beukering durft breed te kijken. Natuurlijk is een steekincident nieuws. En natuurlijk moet daarvoor media-aandacht zijn. Maar tegelijkertijd vraagt ze om enige terughoudendheid. Om een zorgvuldige toon, bijvoorbeeld dat niet iedereen met onbegrepen gedrag een gevarenrisico hoeft te vormen.
‘Jullie helpen mij als we de kinderen minder bang maken en de ouders vertellen dat ze ook kinderen los moeten durven laten. Als de angst gaat regeren, dan doet dat ook wat met de generatie die eigenlijk gewoon heel onbezonnen buiten zou moeten kunnen spelen.’
Wat te doen? Wat kan je als gemeente en professionals?
Ze vergelijkt het met een gat in de weg waar je als weggebruiker met een grote boog omheen rijdt. ‘In het ruimtelijk domein plaatsen we dan een hek, of spannen we een lint, met een waarschuwingsbord erbij. Zodat we tijd hebben om de juiste dienst in te schakelen en het gat te dichten. In het sociaal domein is dat natuurlijk veel moeilijker omdat we met zoveel instanties, professionals en procedures van doen hebben. We zien het gevaar, we werken naar een oplossing op termijn, maar we laten na om er nu een veiligheidslint omheen te spannen. Omdat we heel druk bezig zijn om ons onderdeel van het werk, ons deel van de oplossing op orde te krijgen.’
En toch, zo is haar pleidooi, moeten we parallel met elkaar kijken wat we nu meteen wel kunnen doen. Bijvoorbeeld meer begeleiding, vaker een oogje in het zeil. Het lint is dan een teken dat we extra moeten opletten. Want er is veel druk op de zorg en een tekort aan behandel- en woonplekken is groot. We zullen dus ook moeten overbruggen.
‘We zien het gevaar, maar we laten na er een lint omheen te spannen. Omdat we heel druk bezig zijn om ons onderdeel van het werk, ons deel van de oplossing op orde te krijgen’
Sociale cohesie als werkwoord
Maar juist daar, in de verwarring en wanhoop, ontstond geleidelijk aan ook iets anders: een nieuwe saamhorigheid in de buurt, in de wijk. ‘Na beide incidenten begonnen ouders elkaar op te zoeken. Ze spraken af in de speeltuin, begonnen een appgroep. En de kinderen – die speelden voor het eerst samen.’
Voor Van Beukering is sociale cohesie niet iets wat je kan organiseren. Het is iets wat je doet. Samen. ‘Een buurtbarbecue, een praatje op straat, even aanbellen als je iets raars ziet – dat is het lijntje waar ik het over heb.’
Ze wijst daarbij ook op het belang van de institutionele kant van sociale cohesie. Waarbij huisartsen, opbouwwerkers en vrijwilligers een belangrijke rol vervullen: ‘We hebben iedereen nodig. En soms betekent dat ook: even buiten je comfortzone stappen.’
Maar mensen zelf kunnen elkaar ook écht tot steun zijn. Dat heeft Van Beukering gezien en ervaren. Ze roemt de veerkracht van Nieuwegein. ‘De buurten waar dit gebeurde, hebben laten zien dat – als het er echt op aankomt – mensen elkaar weten te vinden. Ondanks de angst. Dat is zó waardevol.’
Elkaar op straat even groeten. Een praatje maken. Het lijkt triviaal. Maar dat is het allerminst. ‘Dat eerste contact maakt verschil. Echt verschil. Bij iedereen.’ Maar net zo goed bij mensen met onbegrepen gedrag, weet ze: ‘Iemand met onbegrepen gedrag voelt zich vaak alleen. Als je dan een keer aangesproken wordt, dan kan zo’n klein gebaar al de-escalerend werken. Iemand die op straat luidkeels staat te zingen, hoeft niet meteen een gevaar te vormen. Zij verdienen ook positief contact met hun omgeving en zijn vaak bovengemiddeld geholpen met een klein gebaar.’
‘De wijken waar dit gebeurde hebben laten zien dat – als het er echt op aankomt – mensen elkaar weten te vinden. Ondanks de angst. Dat is zó waardevol.’
Wat moet er gebeuren? Wat moet er veranderen?
Volgens Van Beukering zijn er op dit moment drie essentiële stappen nodig. Ten eerste een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel in het sociaal, veiligheids- en zorgdomein en ook wonen. Zodat signalen worden opgevolgd ‘en er een rood-wit lint omheen gespannen kan worden’. Daarnaast benadrukt ze het belang van betere informatiedeling. Professionals mogen vaak meer dan ze denken, maar privacy wordt te vaak als excuus gebruikt om niet in actie te komen. ‘De mogelijkheden zijn ruimer en kunnen beter worden benut.’
Tot slot vraagt ze om structurele landelijke regie op de 10 punten die een groep, bestaande uit drie betrokkenen ministeries, woningcorporaties, GGZ-instellingen, Autoriteit Persoonsgegevens, politie, OM, Reclassering, wetenschappers en gemeenten (waaronder Nieuwegein), gezamenlijk heeft geformuleerd.
Deze 10 punten komen voor een groot deel overeen met de aanbevelingen van de Parlementaire verkenning ‘Verward/onbegrepen gedrag en veiligheid’ uit 2024. Het ministerie van BZK coördineert de landelijke aanpak van Verward/onbegrepen gedrag, waarin deze aanbevelingen centraal staan en waarin het uitgangspunt is dat er wordt aangesloten bij de lokale praktijk.
Van Beukering: ‘Ik zit nu met drie ministeries aan tafel. Die zijn stuk voor stuk enorm betrokken. Maar wie heeft doorzettingsmacht als het spannend wordt?’
Wat er écht nodig is: een lange adem
Op de – mogelijk wat larmoyante – vraag of ze ook een droombeeld heeft, antwoordt ze sportief. ‘Een samenleving waarin mensen met kwetsbaarheden gewoon mee kunnen doen. Waar buren een oogje in het zeil houden. Waar professionals elkaar weten te vinden. En waar niemand – echt niemand – in een gat hoeft te vallen.’
Geen speld tussen te krijgen. En dan, als we denken dat het gesprek erop zit, sluit ze ons gesprek af met een waarschuwing, die getuigt van realisme. Let nou op, zegt Van Beukering: ‘Dit los je niet op in een jaar. Of in vier jaar. Dit gaat vijftien jaar kosten. Maar we zijn begonnen.’