Araya Sumter: ‘Als ik zeg dat ik terugkom, dan kom ik ook terug’
Voor Araya Sumter, directeur-generaal Sociale Zekerheid en Integratie bij het ministerie van SZW, is ‘beleid maken met en voor de samenleving’ geen holle frase. Ze gaat de samenleving in en zorgt dat die samenleving bij haar aan tafel zit. Ze haalt praktijkmensen en ervaringsdeskundigen naar binnen en doet zelf vrijwilligerswerk. ‘Continuïteit en betrouwbaarheid – daar gaat het om.’

Haar werkkamer is licht met aan de muren kleurrijke werken van de Curaçaose kunstenaar Gilleam Trapenberg en de Chinees-Brabantse Fang Mij. Araya Sumter heeft geen bureau in deze kamer, wel een lange ovale tafel waar gedurende de dag telkens mensen aanschuiven om ‘beleid met en voor de samenleving’ te maken. In het geval van Araya Sumter is ‘met en voor de samenleving’ geen holle frase.
Ze is minstens een paar keer per week op pad, voor formele zowel als informele werkbezoeken. Die laatste categorie ligt haar het beste. ‘Ik ben geen fan van het begrip “werkbezoek”. Het doet denken aan het geven van een verjaardagsfeestje. Je ruimt je huis op, zorgt voor lekkere hapjes en drankjes – alles is tot in de puntjes geregeld en je doet net alsof alles prima in orde is. Dan gaat iedereen weg en ben je helemaal kapot en vraag je je af: waarom dóe ik dit?’
‘Ik wil de mensen spreken die hun werk aan het doen zijn en de mensen die daar een belang, een behoefte, bij hebben. Het allerbelangrijkste is dat je mensen echt zelf spreekt en antwoord krijgt op de vragen: wat werkt wel en wat werkt niet?’
Zijn dat de vragen die je altijd stelt?
‘Ja.’
Krijg je daar goede antwoorden op?
‘Ja, meestal blijken de mensen dat heel goed te kunnen aangeven.’
Wat hoor je dan, bijvoorbeeld?
‘”Jullie hebben het veel te complex gemaakt. Het moet eenvoudiger.” En dat is zo. We hebben een van de allermooiste socialezekerheidsstelsels in de wereld. Het is prachtig dat we met elkaar kunnen zorgen voor mensen in de meest kwetsbare posities. Dan gaat het met ons allemaal beter – dat is mijn overtuiging. Maar we zien ook dat het systeem niet voor iedereen werkt. Een groeiende groep mensen komt in de knel.’
‘Het allerbelangrijkste is dat je mensen echt zelf spreekt en antwoord krijgt op de vragen: wat werkt wel en wat werkt niet?’
Hoe groot is die groep?
‘Het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft, is afgenomen - dat is een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd is er een groep van 1,2 miljoen mensen daar net boven, die maandelijks niet rond kan komen. Die echt op dat randje zitten en voor wie één levensgebeurtenis het omslagpunt kan betekenen. We hebben ruim 700.000 mensen met problematische schulden. En dat zijn vaak hardwerkende Nederlanders, die er ergens niet meer uit zijn gekomen in het leven. En steeds meer jongeren komen in de knel door schulden.’
‘Het kan zijn dat je toeslagen nodig hebt, van verschillende regelingen gebruik moet maken en in verschillende regimes terechtkomt. Bij de ene toeslag telt je partner mee, bij de andere niet – dat soort dingen. Voor veel mensen is dat echt heel complex. Gelukkig hebben gemeenten daar loketten voor, maar veel mensen weten ook de route naar zo’n loket niet. Mijn stelregel is: je moet kijken naar wie van het stelsel gebruikmaken, naar wie er in de toekomst gebruik van zullen maken én naar wie er géén gebruik van maken. Want we moeten zorgen dat mensen de regelingen waar ze recht op hebben, kennen én er gebruik van maken.’

Hoe maak je die verbinding nou echt tussen het beleid dat hier wordt gemaakt en de samenleving waarvoor het wordt gemaakt?
‘Het begint bij ons, intern. We hebben als bestuursraad gezegd: we werken praktijkgericht, we zijn open en inclusief – dat zijn onze drie waarden als organisatie. Nu heb ik zelf een beetje moeite met dat begrip ‘praktijkgericht werken’. Het suggereert dat het voor ons als overheid nog steeds een optie zou zijn om níet praktijkgericht te werken. Maar goed.
Die waarden zijn formeel onderdeel van onze nota's. Dat houdt in dat we ons bij alles wat we doen telkens de vraag stellen: wat betekent dit – gewoon concreet – voor mensen in de samenleving? Te beginnen bij de burger die niet gehoord wordt.
De vervolgvraag is dan natuurlijk: hoe krijg je die stemmen hier aan tafel? We hebben vier à vijfduizend mensen die we constant vragen om input te leveren op het beleid. We hebben focusgroepen. We hebben als ministerie 200 community-medewerkers die zorgen dat burgers in alle fases van het beleid worden betrokken.
We hebben ook steeds meer collega's die een paar dagen per week werken in de praktijk van hun beleidsterrein, bijvoorbeeld in de kinderopvang. Collega's die werken aan de sociale agenda van Groningen en Noord-Drenthe rond de gaswinning, werken drie dagen van de week daar. We gaan dat verder uitbouwen naar andere beleidsterreinen. In toenemende mate hebben we collega’s die – al dan niet professioneel – ervaringsdeskundige zijn. Ik ben daar zelf een voorbeeld van. Als organisatie werken we toe naar een omgeving waarin mensen de sociale veiligheid voelen om hun ervaringskennis in te zetten.
Bij sollicitaties vinden we het ook heel belangrijk dat je je eigen levensverhaal inbrengt. Dat wat jou mens maakt, wat jou raakt. Ik zeg altijd: je brengt ook je eigen burgerschap mee.
Dat alles moet ervoor zorgen dat we een betrouwbare partner zijn. We zijn politiek adviseur, maar we zijn ook maatschappelijk partner. Niet alleen richting alle mensen in de samenleving, maar ook richting alle private partijen en publieke dienstverleners waarmee we samenwerken. Dat vraagt dus dat we ook mensen binnenhalen die dat andere perspectief met zich meebrengen.’
Zijn jullie als Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarin een voorloper? Of is dit een ontwikkeling die zich rijksbreed afspeelt?
‘Het is beide. Het is een brede ontwikkeling. En ik denk dat wij wel echt grote stappen maken.’
‘We hebben steeds meer collega's die een paar dagen per week werken in de praktijk van hun beleidsterrein‘
Je doet ook vrijwilligerswerk
‘Ja. Een keer per maand. Ik zou het ‘t liefst elke dag doen, maar dat lukt niet.’
Wat doe je precies?
‘Bruine boterhammen smeren op een school in Rotterdam – in een wijk waar het tachtig procent van de kinderen aan een goede dagstart ontbreekt. Dus daar staan dan elke ochtend acht moeders als vrijwilligers vijftien broden weg te smeren.
Het project loopt nu al zeven jaar. En het mooie is: je ziet gewoon wat het effect is op de kinderen. Je ziet de rust in de school, de concentratie, de betere schoolprestaties. En er komt nog iets anders bij: die acht moeders versterken hiermee de sociale cohesie in de wijk. Zij zien wat er nodig is, ze maken docenten daarop attent. Het zijn informele brugfunctionarissen. Het is ontzettend mooi om te zien dat we zo met elkaar zorgen voor sociale zekerheid in onze samenleving.’
Is het belangrijk om als ambtenaar vrijwilligerswerk te doen?
‘Ik vind van wel. Elke ambtenaar zou een soort van community-werk moeten doen. Ik heb veel collega’s die dat doen. Die zijn bijvoorbeeld schuldhulpmaatje. Of zijn bij Geldfit aan de slag. Het is ook een teken dat je intrinsiek gemotiveerd bent om bij te dragen aan het beleid dat we maken. En het helpt gewoon om te zien waar mensen tegenaan lopen. En welke knelpunten wij moeten proberen op te lossen.’
Helpt het dan ook om iets van het vertrouwen in de overheid te herstellen?
‘Ik vind betrouwbaarheid heel belangrijk. Het was een reden voor mij om in 2021, na de toeslagenaffaire, te gaan werken bij de overheid. Ik wilde dat vertrouwen helpen herstellen. Op een gegeven moment ben ik verhuisd en vroeg me toen af of ik niet voor vrijwilligerswerk dichterbij moest kiezen. Maar ik dacht: nee, ik blijf dit daar doen. Als ik beloof dat ik weer terugkom, dan kom ik ook terug. Dat is denk ik ook een belangrijke rol die je hebt als overheidsfunctionaris. Continuïteit en betrouwbaarheid – daar gaat het om.’
‘Ik vind betrouwbaarheid heel belangrijk - het was een reden voor mij om in 2021, na de toeslagenaffaire, te gaan werken bij de overheid’
Heb je een voorbeeldfunctie?
‘Ik voel altijd een beetje ongemak bij dat woord. Ik wil heel graag mensen inspireren en ik zie mezelf als een bestuurlijk verbinder die iedereen bij elkaar brengt. Maar tegelijkertijd: we doen het met z'n allen. En er zijn steeds meer collega’s die erop uitgaan. Die willen toetsen of hun beleid strookt met de werkelijkheid. Die lopen dan even naar de markt om na te gaan hoe mensen over een bepaald begrip denken. Of ze gaan een maand meewerken bij een gemeentelijk loket. Natuurlijk is dat niet het hele verhaal. Je onderbouwt je beleidsnota niet met een quick scan op de markt. Maar het geeft wel aan hoe je naar je werk kijkt.’

Je typeert jezelf met enige bescheidenheid als een verbinder, als vaak niet meer dan een rader in het geheel. Tegelijkertijd, je bent directeur-generaal van een groot beleidsterrein met een enorme begroting en bijbehorende verantwoordelijkheid. Dan zijn er ook situaties waarin jij als hoofd van die hele organisatie knopen moet doorhakken. Hoe doe je dat?
‘Ik denk door alle belangen aan tafel te hebben. Dat kan letterlijk zijn. Dus dat we de system in the room hebben. Maar ik wil ook zien dat, in het beleid dat we ons voornemen, alle wegingen zijn gemaakt. Er is het financiële perspectief, er is het juridische perspectief - beide zijn natuurlijk heel belangrijk. Maar er is ook het menselijke perspectief: wat betekent dit voor de mensen in de samenleving? Als je kijkt naar mensen in de meest kwetsbare posities, werkt het beleid dan ook? Dat zijn de simpele vragen die je telkens moet stellen en ik bewaak dat dat gebeurt.
Bijvoorbeeld, afgelopen jaar hadden we een traject waarin elfduizend mensen, die het toch al niet breed hebben, er 2400 euro per jaar op achteruit zouden gaan. Netto. Er lag een gerechtelijke uitspraak en de financiële onderbouwing klopte.
Wat ik dan doe: ik pel het af voor de collega's. Als we het juridische en financiële perspectief hebben bestudeerd, breng ik het toch weer even terug naar de mensen. En dan zeg ik: 2400 euro is 200 euro per maand, is 50 euro per week. Dat is voor deze mensen het boodschappengeld. Het maakt of ze brood kunnen kopen voor hun gezin, of niet. Of ze een paar schoenen kunnen kopen voor hun kinderen, of niet. Zo moet je er ook naar kijken.
Ik heb een begroting van rond de 90 miljard euro. Ja, mij duizelt het soms ook. Dan is het heel makkelijk om te praten in termen van miljoenen. Maar breng het nou eens terug naar de dagelijkse werkelijkheid van mensen. Kan ik die maatregel, als ik nu de straat oploop, verdedigen? Je bent pas een betrouwbare overheid als je dat kunt.’