De stelling: 'Het is niet aan ambtenaren om de politiek te bekritiseren (zoals bij de situatie in Israël gebeurt)'

De activistische ambtenaar laat zich steeds luider horen. Zo riepen werknemers van verschillende ministeries het kabinet eind oktober in een open brief op om Israël zo snel mogelijk een halt toe te roepen in Gaza, en deden 350 ambtenaren op Buitenlandse Zaken een soortgelijk – intern, maar gelekt – appel op hun ministers. In hoeverre mogen ambtenaren zich op zo’n manier laten horen? Onderzoeker Gijs Diercks, bestuurder Friso de Zeeuw en hoogleraar Kutsal Yesilkagit reageren op de stelling ‘Het is niet aan ambtenaren om de politiek te bekritiseren (zoals bij de situatie in Israël gebeurt)’.

Gijs Diercks, Friso de Zeeuw en Kutsal Yesilkagit
Beeld: ©Overheid van Nu

Gijs Diercks, onderzoeker bij DRIFT (Erasmus Universiteit Rotterdam)

Ga ontspannener om met ambtenaren die collectief de discussie aangaan

‘We moeten ontspannener omgaan met ambtenaren die vanuit een goede argumentatie en weloverwogen strategie collectief de discussie aangaan.

Met de stelling zoals geformuleerd ben ik het oneens. Ik kan het me ook bijna niet voorstellen dat andere mensen het ermee eens zijn. Als je zegt dat het niet aan de ambtenarij is om de politiek te bekritiseren, zeg ik: het is juist hun kérntaak om vanuit de inhoud met gedegen adviezen te komen en de politiek erop te wijzen als het beleid niet doelmatig is, niet in lijn met het internationaal recht is, enzovoorts.

Maar deze stelling gaat natuurlijk om wat er tussen haakjes staat. Anders dan normaal is in het geval van de ambtenaren van Buitenlandse Zaken de eerst intern gegeven kritiek, later gelekt. Dan wordt het wel spannend, want in principe is en blijft de discussie tussen ambtenarij en bewindspersoon intern.

Dan is de vraag: mag je daarvan afwijken? Ik vind het goed dat er nu steeds meer ruimte ontstaat om het ambtelijk vakmanschap in te vullen op manieren die misschien indruisen tegen de dominante ethiek over wat het betekent om een goede ambtenaar te zijn.

Dat wil niet zeggen dat alles mag of kan. Als je openlijke kritiek levert, moet je dat wel voorzichtig doen. Ik zou adviseren het nooit alleen te doen en ik zou altijd eerst kijken of de kritiek niet via de normale route geagendeerd kan worden. Ten derde moet je ook kijken op basis waarvan je dit standpunt naar voren brengt: je persoonlijke drijfveren en overtuiging zetten je wellicht aan tot actie, maar uiteindelijk moet de oproep wel vanuit je professionele inschatting voortkomen.

Met hun brief doen de ambtenaren van Buitenlandse Zaken het heel netjes. Ja, ze acteren natuurlijk uit een gevoel van urgentie en persoonlijke overtuiging, maar hebben overduidelijk eerst intern het gesprek gevoerd en gekeken of er meer mensen zo over nadachten. Vervolgens bouwen ze hun argument op vanuit een professionele inschatting: de Israëlische acties gaan tegen het internationale oorlogsrecht en tegen de missie van Buitenlandse Zaken in.

Ten slotte bieden ze alternatieven en laten ze duidelijk zien hoe het beleid gecorrigeerd kan worden. Ook het laatste spanningsveld, of de kritiek niet beter intern geuit had kunnen worden, ondervangen de ambtenaren goed. Ze geven aan dat ze in een context opereren waarin sprake is van een institutioneel racisme, onderbouwd door een recent onderzoeksrapport, waarin beperkt ruimte is voor die interne kritiek.

Met activistische ambtenaren begeven we ons deels op nieuw terrein en daarom moeten we voorlopig elk geval apart beoordelen. Activisme kan nuttig zijn maar niet al het activisme is goed, net zoals niet alle innovatie of alle ondernemerschap goed is. Laten we die zoektocht open en wat meer ontspannen ingaan.’

Friso de Zeeuw, bestuurder, toezichthouder en adviseur

Kun je het beleid moreel niet verkroppen, neem dan ontslag

‘Ik ben het met de stelling eens en ben hier behoorlijk principieel in: ambtenaren hebben in hun functie de taak om het bestuur van advies te bedienen, dat is hoe de democratie werkt.

Als ambtenaren zich vanuit een soort morele superioriteit verenigd en openbaar gaan distantiëren van het beleid, gericht tegen de politiek, dan is dat een fundamentele ondergraving van de democratie.

Je moet wel duidelijk onderscheid maken tussen ambtenaren in hun functie als ambtenaar en in hun positie als staatsburger. In het laatste geval, dus als individu, hebben ze grote vrijheid, bijvoorbeeld om zich bij de Palestijnse beweging aan te sluiten of bij Extinction Rebellion, zolang dat hun werkzaamheden als ambtenaar niet doorkruist. Voor sommigen zal de spagaat te groot worden. Als je het beleid moreel niet kunt verkroppen, is er maar één keus: ontslag nemen.

Als er mogelijk een verschil van mening is, dan gaat een goed bestuurder in gesprek met zijn ambtenaren. Maar dat gesprek moet worden opgezet en afgerond door de bestuurder – niet door de ambtenaar. Als het om beleidskeuzes gaat, is dat hoe het hoort.

Maar als de ambtenaar bijvoorbeeld vermoedt dat het beleid in strijd is met de wet, is het een ander verhaal. Dan kan een ambtenaar het hogerop zoeken en eventueel de rol van klokkenluider op zich nemen. Maar dat is niet het geval bij beleidskeuzes, zoals over het klimaat of over het conflict tussen Israël en Palestina.

De activistische ambtenaar rukt de laatste jaren op en wordt zelfs op een voetstuk geplaatst. Dat komt voor een deel door de slappe, begripvolle houding van bestuurders en politici. Maar ikzelf heb er dus geen begrip voor, want anders woekert de opkomst van de activistische ambtenaar maar door. Het is in mijn ogen een verwerpelijke ontwikkeling die je als bestuurder of politicus zeker niet moet faciliteren.’

Kutsal Yesilkagit, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Leiden

Openlijke weg is niet de juiste weg voor krachtige tegenspraak

‘Ik ben het met de stelling eens, met mitsen en maren natuurlijk. Hoofdzakelijk vind ik dat je als ambtenaar een bijzondere, heel duidelijke rol hebt als neutrale en loyale uitvoerder van democratisch genomen meerderheidsbesluiten – ook als je het niet met het beleid eens bent. Als je het er niet mee eens bent, zijn er allerlei mogelijkheden, ook al werken die niet perfect: klokkenluidersregelingen, gewetensbezwaren of je stem verheffen. Die opties blijven allemaal binnen de organisatie zelf, binnen de politieke lijn.

Dit gezegd hebbende, vind ik ook dat ambtenaren zich als ambtelijk apparaat voortdurend dienen te richten op de grondwettelijkheid en rechtsstatelijkheid van politiek genomen besluiten. Dat is het allerbelangrijkste, want op die manier kunnen ambtenaren binnenskamers tegengas geven. Ik vind niet dat dat moet gebeuren langs de weg van open brieven of lekken, zoals nu het geval is. Het feit dat een groep ambtenaren als individuen de openbaarheid zoekt, is een teken dat de loyale tegenspraak binnen de ministeries kennelijk niet meer helemaal werkt.

Je ziet nu dat de focus en het kanaliseren van die expertise en kennis over wat rechtstatelijk en grondwettelijk is, alle kanten op spat. Daarmee bewijst het ambtelijke apparaat zichzelf uiteindelijk geen dienst – zo kan een instituut dat dienstbaar is aan de Grondwet, verworden tot een arena van polarisatie.

Ik ben erg voor een sterk ambtelijk apparaat en sterke ambtelijke leiders, zodat de top van ministeries zich onafhankelijk en autonoom kan opstellen tegenover de politieke meerderheid van de dag. Bij alles wat het ambtelijke apparaat doet, moet het balanceren tussen het dienen van de politieke meerderheid en het handhaven van een soort constitutioneel ethos. Als de politieke meerderheid een beslissing neemt die tegen dat laatste in gaat, mag dat krachtig worden tegengesproken. Maar de openlijke weg is daarvoor niet de juiste. Ik zie liever dat krachtige tegenspraak binnen de ministeries ertoe leidt dat bepaalde besluiten nooit worden genomen.

We zouden de hele bureaucratie, in de goede zin van het woord, weer veel meer moeten gaan zien als een pilaar van de democratische rechtsstaat, als een soort vierde macht die de balans kan bewaken.’