Vier uitdagingen voor good governance in 2021

Met de inauguratie van Joe Biden (woensdag 20 januari) is wellicht een einde gekomen aan een vier jaar durende aantasting van het institutionele gezag en inrichting van de Verenigde Staten, de oudste democratie ter wereld. Met de bestorming van het Capitool in het achterhoofd, hebben we met eigen ogen kunnen zien dat onze instituties net zo sterk (lijken te) zijn als het vertrouwen dat het algemene publiek in deze instituties heeft. En uitspreekt. Die afgelopen vier jaren laten tegelijkertijd zien dat 'Good Governance' geen modewoord is, maar bittere noodzaak. Vier uitdagingen voor een goed openbaar bestuur anno 2021.

demonstranten bij het capitol
Beeld: ©Ted Eytan

In 1 minuut:

  • Onze instuties lijken krachtig en ‘zekerheidjes’, maar zijn afhankelijk van onze dagelijkse zorg
  • Vier majeure trends (of: bedreigingen) zorgen ervoor dat ons openbaar bestuur het lastig heeft
  • Aan de hand van een aantal boeken en rapporten zijn deze vier majeure bedreigingen op een rij gezet

Vertrouwen in onze instituties is niet vanzelfsprekend. Immers: zoals Herman Tjeenk Willink in zijn boek 'Groter denken, kleiner doen' (2018) zich al afvroeg: 'Waar staan we als het er echt om gaat spannen?' Want, zo luidt de constatering van Tjeenk Willink: onze instituties zijn fragiel. Tjeenk Willink schetst dat het vroeger zo logische verbond tussen burger, bestuur en staat voor velen steeds minder 'logisch' lijkt te voelen. Alle reden om eens op een rij te zetten, waar het openbaar bestuur anno 2021 mee heeft te kampen.

Een eerste bedreiging: de naweeën van New Public Management

Tjeenk Willink wijst allereerst op het functioneren van de overheid zelf. New Public Managementdenken is diep doorgedrongen in het reilen en zeilen van onze overheid. En daar waar efficiency en een verhoogde effectiviteit in eerste aanleg voor een sterkere overheid zorgde, is die hang naar effectiviteit anno vandaag doorgeslagen.

Vele bestuurskundigen (van Noordegraaf, 2004 tot aan Frissen, 2013) hebben laten zien dat managen in het publieke domein niet gemakkelijk is. Niet foutloos. En vooral: niet afstandelijk mag zijn. Die analyse staat in een aantal opzichten haaks op het functioneren van onze overheid, waar de systeemwerkelijkheid (het nauwkeurig en nauwgezet volgen van regels en procedures) op momenten belangrijker lijkt dan het tonen van medemenselijkheid en het bieden van maatwerk. Deze te ver doorgevoerde aanpak zet de verhouding tussen het openbaar bestuur (op lokaal, provinciaal en nationaal niveau) en burger op scherp. Met alle gevolgen van dien.

Een tweede bedreiging: een veranderende mediale werkelijkheid

Een tweede tendens, die onze institutionele kracht bedreigt, is de veranderende verhouding tussen media en het openbaar bestuur. Een verhouding waarvan we in de Amerikaanse media-werkelijkheid zien, hoe fragiel die is (of is geworden). Waarbij president Trump het consequent had over 'fake news media'. En waarbij media op hun beurt vaststelden dat Trump sinds zijn aantreden tenminste 30.534 keer onjuiste dan wel misleidende beweringen gedaan heeft (Factchecker Washington Post).

In Nederland is het (nog) niet zo ver. Tegelijkertijd zien we dat steeds grotere groepen Nederlanders twijfelen aan informatie van de overheid. Vertelt onze overheid wel ‘alles’? Tot aan: vertelt onze overheid wel de waarheid? Of het nu om COVID, of de effectiviteit van vaccinnaties gaat: er is altijd een aantal Nederlanders dat twijfelt. Of zelfs complotten vermoedt.

En nee, dit is niet nieuw: ook rond het HPV-vaccinnatieprogramma zagen we dergelijke twijfels opduiken. Feit is dat niet alleen de verhouding tussen openbaar bestuur en samenleving gespannen is, ook het vertrouwen van de samenleving in berichtgeving van de media is aan het verschuiven. Tot op het niveau dat sommige NOS-journalisten de omroepstickers van hun auto’s verwijderen, omdat er dan altijd bij omstanders ‘gedoe’ kan ontstaan.  

'Waar staan we als het er echt om gaat spannen?'

Zimtars en McLeod (2020) stellen vast dat er in de afgelopen jaren geleidelijk aan een nieuw ecosysteem aan het ontstaan is, waar fake news wordt geproduceerd en verspreid. En een constante stroom van opzettelijk vervaardigde, sensationeel, emotioneel geladen, misleidende en gefabriceerde berichten uitbraakt.

Waarbij op verschillende manieren, en op verschillende niveaus de verhouding tussen burger en openbaar bestuur verder onder druk gezet wordt. Van het vervaardigen en uitventen van complottheorie (in Amerika: Pizzagate, in Nederland bijvoorbeeld Lange Frans), tot het mogelijk maken van de verspreiding daarvan (Facebook, Reddit, Twitter) en het 'targetten' van berichten (via algoritmen), waardoor je alleen die informatie ontvangt, die in je eigen bubbel past. Tot aan ‘eigen’ platforms, zoals Parler aan toe.

Een derde tendens: echt participeren verloopt moeizaam

Een derde tendens is dat contact tussen burger en overheid moeizamer verloopt. Daar waar we de burger tot een aantal jaren geleden louter als klant zagen, en de overheid vooral op het optimaliseren van haar service focuste, is er in de afgelopen jaren ook stevig geïnvesteerd in het aangaan van echte interactie. Rond allerhande grote maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld het benutten van schaarse ruimte in Nederland (Omgevingsvisies) en het verduurzamen van de energievoorziening van Nederland (RES) zijn grote maatschappelijke programma’s opgetuigd.

Desondanks, en soms zelfs, jammer genoeg, dankzij een aantal van deze participatieve initiatieven van de overheid, voelt lang niet iedere Nederlander zich gehoord. Waarbij een van de belangrijkste achterliggende redenen is dat, ondanks de goede bedoelingen, de meeste participatieve dialogen lang niet altijd 'inclusief' te noemen zijn. We bereiken lang niet altijd die doorsnede van de samenleving, die we graag zouden willen bereiken.

‘houden we echt van de wereld die we voor onszelf hebben gemaakt?'

Ook over inclusie en ‘je gehoord voelen’ is in de Amerikaanse context veel geschreven. Packer (2013) liet al zien dat Amerika in een tijdsbestek van één generatie een land geworden is dat bestaat uit winnaars en verliezers. In zijn werk portretteert hij Tammy Thomas, een fabrieksarbeider die de ineenstorting van de Rust Belt probeert te overleven. Maar hij interviewt ook Peter Thiel, die ontstellend rijk geworden is Silicon Valley. Waardoor rijkdom, macht en vooral het geloof in vooruitgang ongelijk verdeeld is. Hij laat zien dat een politiek systeem aan het wankelen is, en mensen vermalen worden tussen falende instellingen. Hij stelde dan ook de prachtige vraag: ‘houden we echt van de wereld die we voor onszelf hebben gemaakt?'

Arlie Russell Hochschild (2016) schetst op haar beurt hoe een (belangrijk) deel van de Amerikanen zich op geen enkele manier meer gehoord voelt. Ze laat zien hoe supporters van de Tea Party rond Lake Charles, Louisiana zich tot de Amerikaanse overheid verhouden. Dit deel van Louisiana kent een hoge concentratie petrochemische fabrieken en – daardoor – een hoge mate van vervuiling (water, luchtkwaliteit). Desondanks is er weinig steun voor milieuwetgeving. Ze interviewt supporters van Tea Party om te achterhalen welke socio-culturele waarden deze mensen ertoe brengen om tegen overheidsregulering (zelfs tegen hun eigen belang in) te zijn.

In Nederland is het zo ver niet. Desondanks is een aantal van deze tendensen over representatie, over wanneer iemand zich daadwerkelijk gehoord voelt, ook in Nederland te vinden.

Een vierde aandachtspunt: de gelaagdheid van ons openbaar bestuur

Een vierde tendens, tot slotte, is wellicht de huidige gelaagdheid van het openbaar bestuur. Waar we graag zo dicht mogelijk 'bij de burger' willen zijn, houden juist de grote transities zich niet netjes aan onze gemeente, provinciale of rijksgrenzen. De meeste maatschappelijke vraagstukken zijn ofwel transnationaal, dan wel bovenlokaal. Op dat transnationale niveau is er veelvuldig, maar abstract overleg: in EU-verband, bijvoorbeeld. In VN-verband. Of door middel van grote conferenties.

Op lokaal niveau (liever nog: op buurtniveau) weet Nederland elkaar nu ook nog wel te vinden. Maar meestal is dat schaalniveau niet erg geschikt om de grotere maatschappelijke vraagstukken adequaat te beantwoorden.

Het beste aangrijpingspunt om die vraagstukken te lijf te gaan, stelde de Studiegroep IFV is nu juist op dat regionale niveau. Daar is de grootste slag te slaan. Maar juist op dat bovenlokale niveau, of liever: het regionale niveau, kennen we geen overheidslaag, geen 'erkende' bestuurlijke vertegenwoordiging. Dat hoeft geen werkelijk bezwaar te zijn, zo stelt diezelfde Studiegroep vast. Zo lang de overheid zich maar als één overheid opstelt richting samenleving.

Wat leert dit ons?

Uiteraard: grote maatschappelijke bewegingen en veranderingen, van het tegen gaan van fake news tot het terugdringen van de uitwassen van new public management, en van de verweesdheid van een deel van onze samenleving tot een andere indeling van bestuurlijk Nederland, dat is niet in een vloek en een zucht op te lossen.

Good governance kan wel een start maken. Door, zoals Tjeenk Willink suggereert, wat groter te denken, en dat vooral ook op een kleinere schaal uit te voeren. Door communicatief vaker het achterste van onze tong te laten zien. Door wat meer oog te hebben voor de diepe verschillen, die zichtbaar zijn en worden in de Nederlandse samenleving. Ook weer door simpelweg op kleine schaal (in de buurt, op straat) eens wat vaker te vragen ‘hoe Nederland er volgens die man of vrouw ervoor staat’.

Door ook ambtenaren en uitvoeringsdiensten beter in positie te brengen. Door ambtenaren op onderdelen meer discretionaire ruimte te bieden en die ook te laten inzetten. Waardoor menselijk maatwerk mogelijk is. Immers: als je op je ‘eigen dossiers’ autonomie hebt (of ervaart), dan is een menselijke beslissing misschien wat sneller te nemen.

Maar vooral door de belangrijkste suggestie van de Studiegroep over te nemen: door als overheden door intensieve samenwerking daadwerkelijk als één overheid te opereren.

Leestips: