Burgers aan de macht: Stedenbouw en bestuurlijke verhoudingen in het Wenen van 1860

In de afgelopen twee eeuwen is ‘de stad’ misschien wel het symbool voor ‘vrijheid’ geworden. De stad als vrijplaats, als publieke, vrije ruimte. Waar zelfbewuste mensen wonen. De stad als culminatie van die lange emancipatie van de ‘burger’ die ‘ooit de inwoner van de stad, bourgeois of Bürger, de inwoner van de bourg of burcht [was], zoals Willem Schinkel schreef. Waar je je kon ‘onttrekken aan de soevereine claims van de koning.’ […] de stad vormde een relatieve vrijplaats.’ In de loop van de 19de eeuw is diezelfde burger (in de vorm van de Liberale partijen, die overal in Europa ontluiken) opeens ook een politieke speler van jewelste. Besturen burgers de stad. En geven die verder vorm. De bakermat van de moderne overheid. Alle reden om eens een kijkje in het Wenen van 1860 te nemen.

Stadhuis van Wenen
Het stadhuis (Rathaus) in Wenen
In 1 minuut
Kan architectuur een spiegel zijn van ‘de staat van de samenleving?’. Dat is de kernvraag die deze reeks van een aantal artikelen drijft. Kan de aard en omvang van een gebouw iets zeggen over de bewoner van dat gebouw? En als het een overheidsgebouw betreft; wat vertelt dat gebouw dan wellicht over het beeld dat de overheid op het moment van bouwen over zichzelf had? In het derde artikel van deze reeks: de bouwstijl in Wenen rond het fin de siècle.

Het kan bijna niet anders. Iedereen die wel eens in Wenen is geweest, moet linksom of rechtsom over de Ringstrasse gelopen hebben. Icoon van Wenen. Icoon dus ook van dat ontluikende burgerschap. Vanaf 1860 regeren ‘De Liberalen’ de stad (tot 1890). Een periode die ook wel getypeerd is als de Gründerzeit (1866-1880), waarin rechtsstaat, democratie en inspraak van (gegoede) burgers vorm beginnen te krijgen.

Waar dicht bij elkaar het Parlementsgebouw, het Rathaus (stadhuis, red.), de Universiteit en het Burgtheater gebouwd zijn. ‘Samen vormen de vier openbare gebouwen […] een ware vierhoek van recht en cultuur’ (Schorske). En geven ze ook in ruimtelijke zin invulling aan het waardensysteem van dat liberale denken van de burgers van Wenen.

‘Alles in onze bijna duizend jaar oude Oostenrijkse monarchie leek gebaseerd op duurzaamheid, en voor die onaantastbaarheid leek de staat zelf de hoogste garantie’

Waar de 'vrije mens' zichzelf mag zijn

Waar het Burgtheater (van Gottfried Semper en Carl Hasenauer) in een barokke stijl is gebouwd, is de Universiteit (van Heinrich Ferstel) nu juist in een renaissancestijl ontworpen. Beide gebouwen vormen – in die zin – een echo van dat eerste tijdperk waarin de ‘vrije mens’ zichzelf mocht zijn en zich mocht ontplooien: de renaissance, die zich op haar beurt weer door de klassieke oudheid liet inspireren. Architect Ferstel reisde naar het klassieke Italië om aldaar de gebouwen van de klassieke Italiaanse universiteiten te bestuderen. Om terug te keren met een idee voor een zwierig, misschien zelfs wel wat potsierlijk gebouw, dat heel anders oogde dan de wat sobere, eenvoudige universiteitsgebouwen, die ooit in Berlijn of München waren gebouwd.

Parlementsgebouw in Wenen, Oostenrijk
Het Weense parlementsgebouw

Dan het parlementsgebouw (van Theophil Hansen): een op de klassieke Oudheid geënt gebouw. Voorzien van een kapitale entree, zuilen en een brede oprit. En een rij standbeelden van de klassieke historici, zoals Thucydides en Polybius. Terwijl ook Pallas Athena een plekje toebedeeld kreeg. Het Rathaus, tot slot (van Friedrich von Schmidt) is in een neogotische stijl gebouwd.

‘De stad als bakermat van de moderne overheid’

Het nieuwe Oostenrijk

In Die Welt von Gestern schetst Stefan Zweig hoe Oostenrijk zich in die tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelde. ‘Alles in onze bijna duizend jaar oude Oostenrijkse monarchie leek gebaseerd op duurzaamheid, en voor die onaantastbaarheid leek de staat zelfde hoogste garantie. De rechten die hij zijn burgers toekende werden gewaarborgd door het parlement, de vrij gekozen volksvertegenwoordiging, en elke plicht was precies geformuleerd. Ons betaalmiddel, de Oostenrijkse kroon, circuleerde in zuivere goudstukken en stond daarmee borg voor zijn eigen stabiliteit […] Alles had zijn norm, zijn vastgestelde maat en gewicht.’

Zo staan die vier typerende gebouwen, theater, universiteit, parlementsgebouw en een gemeentehuis model voor dit nieuwe Oostenrijk. Als exponenten van de vrije burgers, die voorzien van (culturele) kennis en op wetenschap gebaseerde feiten respectvol met elkaar delibereerden, hoe de (Weense) samenleving het best gediend kon worden.

Waarbij romantische ideeën leefden over al die betrokken Wiener Bürger, die elkaar in die spreekwoordelijke Wiener Kaffeehäuser ontmoeten. Om daar het intellectuele debat aan te gaan. Zo typeren deze vier gebouwen de idee van Wenen als een intellectuele, vrije en kennis gedreven zone, waar over nieuwe vormen van samenwerken gedacht, gedroomd en gepraat werd. De stad als laboratorium, zoals Schorske Wenen in het fraaie boek Fin de Siècle Vienna beschreef. Waarvan de bewoners als ‘hartstochtelijke aanhangers van de heersende religie van de vooruitgang’ gezien werden in het politieke tijdperk van het liberalisme.

Rechtsstatelijkheid en goed bestuur

In zekere zin zou je deze gebouwen ook kunnen zien als een metafoor voor het type overheid dat in deze jaren aan het ontstaan is. Een overheid, die rechtsstatelijkheid als uitgangspunt neemt. Die rechtmatigheid en rechtsgelijkheid als de basis van ‘goed bestuur’ ziet. Die burgerrechten (al geldt dat nog lang niet voor iedereen) als een vanzelfsprekend iets ziet. Een ideaaltype van de neutrale, wat afstandelijke, bedaarde overheid die evenwichtig voor haar burgers zorgt. Waar Ulrich, de hoofdfiguur van de roman Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil, de wereld bekijkt vanuit talloze perspectieven, zonder zich er ook maar tot één wezenlijk te verhouden. En daarmee de uitvergroting is geworden, van die freischwebende Intelligenz van de Wiener Kaffeehauser: door nergens wortel te schieten.

De stad als tussenruimte

Het beeld van Oostenrijk, van Wenen, als een gelukzalige, in en in burgerlijke samenleving houdt niet lang stand. Het Oostenrijkse Keizerrijk is rond de eeuwwende een spiegelpaleis, waarin werkelijkheid en fantasie door elkaar heen lopen. Enerzijds ‘Sissi’, anderzijds een samenleving die aan het einde van diezelfde negentiende eeuw ontspoort en in een diepe identiteitscrisis terecht komt die uiteindelijk uitmondt in de Eerste Wereldoorlog.

Dat neemt niet weg dat het negentiende-eeuwse Wenen, de idee van de stad als tussenruimte, als plek waar het vrije gesprek tussen vrije burgers dat op basis van feiten, creativiteit goed bestuur en onderbouwde meningsvorming tot krachtig beleid voor de samenleving leidt, zelfs in onze tijd een aanlokkelijk streven is en blijft.

Leestips: