Zitkuildemocratie en de menselijke maat

Het voormalige ministerie van Buitenlandse Zaken. Bijnaam: de Apenrots. Je zou dit karakteristieke gebouw, dat straks de Tweede Kamer huisvest, met recht een product van de jaren zeventig kunnen noemen. Een gebouw van 13 verdiepingen, dat wel iets weg heeft van een bijenkorf: opgebouwd in een soort honingraat-achtige structuur. Deze vorm is mede ontstaan, door de liften en trappenhuizen centraal te plaatsen. Daardoor werd het mogelijk zoveel mogelijk kantoren aan de gevels te plaatsen: licht en ruimte voor zoveel mogelijk ‘kantoorbewoners.’ En ideaal om samen te werken, zo werd gedacht.

Gebouwen

In 1 minuut
Kan architectuur een spiegel zijn van ‘de staat van de samenleving?’. Dat is de kernvraag die deze reeks van een aantal artikelen drijft. Kan de aard en omvang van een gebouw iets zeggen over de bewoner van dat gebouw? En als het een overheidsgebouw betreft; wat vertelt dat gebouw dan wellicht over het beeld dat de overheid op het moment van bouwen over zichzelf had? In de eerste van deze reeks zoomen we in op het ministerie van Buitenlandse Zaken: ook wel de ‘Apenrots’ genaamd.

Aan deze kenmerkende structuur en de getrapte opbouw ontleent het gebouw ook zijn bijnaam: de ‘Apenrots’. Of ook wel ‘Aponrots’, naar architect Dirk Cornelis ‘Dick’ Apon. Een architect, waarover het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) opmerkt dat zijn oeuvre ‘niet erg groot’ is. Maar toch tenminste twee markante projecten omvat: de Pier van Scheveningen en zijn echte levenswerk: het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Apon behoorde tot een groepje van jonge architecten, die zich tot de moderne architectuur aangetrokken voelden (bijvoorbeeld geïnspireerd door Le Corbusier, Oscar Niemeyer – zie: kader) waarbij scheiding van functies het devies was. Apon en de zijnen verzetten zich echter tegen de rigide uitvoering daarvan. In hun ogen ging door een te strikte uitvoering en schaal- en maatvoering de menselijke maat verloren. Een te strikte functiescheiding zou de menselijke ontmoeting zo goed als onmogelijk maken. En dus probeerden de Nederlandse structuralisten juist wel aandacht te schenken aan die menselijke maat, aan de kans om menselijke ontmoetingen zoveel mogelijk te faciliteren.

Structuralistisch bouwen

Het Nederlandse structuralisme is een stroming in de architectuur die zich dus afzet tegen de wat technocratische en sobere architectuur van de wederopbouwperiode: ‘Voor de generatie van de babyboomers waren de meeste gebouwen [uit de jaren 50 en 60] niet veel meer dan schrale relicten uit het tijdperk van burgerlijke bekrompenheid en huishoudelijke zuinigheid.’ (Taverne, 2014).

Het Nederlandse structuralisme vraagt dus als het ware ruimte voor de sierlijke, en wat emotionele kant van de architectuur. In de ogen van Apon zou zo een mensgerichte architectuur ontstaan, waarbij de gebruiker zelf ‘aan de macht was’. De achthoekige structuur vormt als het ware de enige spelregel, daarbinnen is alles vrij en aanpasbaar.

Deze structuralistische manier van bouwen is dus ook een typisch tijdsbeeld. Op een aantal plekken in Nederland zijn vergelijkbare gebouwen ontworpen en gebouwd. Denk bijvoorbeeld aan het oude Provinciehuis in Utrecht. Of het oude kantoor van de Belastingdienst in hartje Utrecht, die qua vorm lijken op de Apenrots. Maar denk ook aan andere vormen als bijvoorbeeld het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck in Amsterdam. Of aan het oude ministerie van Sociale Zaken in Den Haag. 

En in zekere zin zou je ook Hoog Catharijne als een voorbeeld van zo’n manier van bouwen kunnen zien. Een vorm van architectuur, waarover al snel de opvatting leefde, dat het een weinig gelukkige bouwstijl was. Het academische discours over de architectuur van de jaren zeventig kwam in de jaren tachtig al op gang, maar piekte in 2004 pas echt, toen het NAi de tentoonstelling ‘Woonerven en zitkuilen: de kritiese jaren zeventig’ opzette (De Vletter, 2004).

Facts en figures
De 8-hoekige betonnen kolommen sluiten aan op de structuur met verdraaiingen van 45 en 90 graden. De stramienmaat van het gebouw is 7,2 bij 7,2 meter.

In het gebouw zijn 2,5 miljoen bakstenen verwerkt en 10.000 prefab betonelementen (met 1.500 verschillende typen) als kolommen en glazenwasbalkons. De witte betonnen elementen verkregen hun kleur door het gebruik van wit cement met een toeslag van Noors marmersplit.

In zekere zin is die architectuur van de jaren ’70 het ‘logische eindpunt’ van een fenomeen, dat Righart (1995) de ‘eindeloze jaren zestig’ muntte: een diepe breuk in de naoorlogse geschiedenis. Waarbij Righart laat zien, hoe deze jaren te typeren zijn als een botsing tussen twee generatietypen: de Vooroorlogse Generatie, die in de jaren vijftig en zestig haar vertrouwde wereld ineen zag storten, en de Protestgeneratie, voor wie de naoorlogse welvaart ongekende mogelijkheden en verwachtingen bood.

En: wat vertelt dit gebouw over zijn bewoners? En over de rol, die de overheid voor zichzelf zag?

Het Kabinet Den Uyl belichaamde met zijn kabinet ‘de spreiding van ‘zeggenschap, spreiding van macht én inkomen.’ En had bovendien een scherp oog voor het belang van welzijn ten opzichte van welvaart. Tegen beter weten in: ‘De hele samenleving staat in het teken van de wedren, die een soort van automatisme geworden is: alles moet groter, mooier, luxer.’

Onze overheid in de late jaren ’60 en ’70 wordt door Noordegraaf (2015) getypeerd als een policy management-gedreven overheid. Een manier van werken, die in Amerika door Robert McNamara werd ingezet. Waarbij plannen, programma’s en budgetten nauw met elkaar waren verbonden. Waarbij dat vooral ook samen uitgedacht en uitgewerkt moest worden: zitkuil-democratie, arbeidersinspraak. 

Een gebouw op een breukvlak

Je zou dus kunnen stellen dat we de idealen van die tijd, terugzien in de aanbesteding voor de bouw van het ministerie, die in 1974 uitgeschreven werd. Het was een tijd waarin waarin de menselijke maat, overleg en het credo ‘alles is mogelijk’ belangrijk leek. Waarin het strikte, hermetische denken van de naoorlogse Wederopbouwjaren ingewisseld leek voor ‘de verbeelding aan de macht’. Met een overheid, die in nauw contact met de samenleving en het maatschappelijk middenveld de nieuwe samenleving aan het vormgeven was. En daarbij past een gebouw, waar wel – of juist – aandacht is en was voor ontmoeting én de menselijke maat, als een jas.

Gebouwen

Brasilia en Oscar Niemeyer

Oscar Niemeyer was een Braziliaans architect. Pionier in het gebruiken en toepassen van de mogelijkheden van het gewapend beton. Een functionalist, maar met een poëtisch hart. Vooral door de dynamische en sensuele rondingen van zijn gebouwen. In die zin, zou je Niemeyer met enige lenigheid van geest van wat ‘structuralisme-neigingen avant la lettre’ kunnen betichten: met de Nederlandse Structuralisten deelt hij in ieder geval het gevoel dat beton ook zeker zwierigheid in zich kan herbergen. Niemeyer krijgt aan het einde van de jaren 50 zijn belangrijkste opdracht: het bouwen van Brasilia, de nieuwe hoofdstad in het onbewoonde midden van het land. Binnen enkele maanden ontwierp Niemeyer tientallen gebouwen. Zoals de presidentiële residentie, het Nationaal Congres, de Kathedraal van Brasilia en ministeries. Brasilia is – fun fact - vanuit de lucht bezien gebouwd in de vorm van een vliegtuig. Hoe functionalistisch wil je het hebben?