Alternatieve leestips: een pleidooi voor inspiratie

‘Lees maar, er staat niet wat er staat’, dicht Martinus Nijhoff. Poëzie inspireert, vermaakt, zet aan tot nadenken en vertaalt de werkelijkheid in nieuwe beelden en zinnen. Dat is precies wat professionals nodig hebben als ze samenwerken aan de grote, ingewikkelde maatschappelijke opgaven van nu. 

Weiland met koeien in de mist waarover de tekst leestip staat
Beeld: ©BZK / Patrick van den Hurk
In 1 minuut:
  • Poëzie schrikt vaak af, omdat het lezers het gevoel kan geven dat ze dom zijn. Maar, poëzie leert ons tegelijkertijd nieuwe manieren van begrijpen en nieuwe manieren van naar de wereld kijken.
  • Er is mysterieuze poëzie en begrijpelijke poëzie.
  • Poëzie laat je stilstaan bij alledaagse momenten of fenomenen, maakt je aan het lachen. Sommige gedichten of zinnen confronteren en tonen veel maatschappelijk engagement.
  • Gedichten stimuleren je om vrij te denken, omdat er geen goed of fout is als het gaat om kunst. Er worden geen meningen gepresenteerd, maar vergezichten. Dat gunnen we alle professionals die interbestuurlijk samenwerken aan de grote maatschappelijke opgaven van nu.

Poëzie is vaag, onbegrijpelijk en moeilijk. 

Die gangbare opvatting probeert Ellen Deckwitz te weerleggen in haar boek “Olijven moet je leren lezen”. Ze onderzoekt waarom dichters niet gewoon zeggen wat ze bedoelen en waarom poëzie soms bang maakt. Deckwitz: ‘Poëzie kan je het gevoel geven dat je dom bent.’ Daarom schrikt het af. 

‘Dichters zeggen niet gewoon wat ze bedoelen, ze zeggen precies wat ze bedoelen’, aldus Deckwitz. ‘Beginnen met lezen van poëzie is ermee akkoord gaan dat je niet meteen alles begrijpt. Maar wel dingen gaat aanvoelen.’ 
Je kunt je afvragen waarom Deckwitz zoveel moeite doet om de vooroordelen over poëzie om te buigen naar het voordeel van de twijfel. 

Deckwitz: ‘Poëzie ontglipt het dagelijkse begrijpen, ze wil niet pleasen en toont daardoor een nieuwe manier van denken. Wie heeft niet soms genoeg van onze alledaagse taal en alle voorspelbare gedachten en opvattingen die daarbij horen? Boring! Poëzie leert je nieuwe manieren van begrijpen en nieuwe manieren van naar de wereld kijken.’ 

En is dat niet onontbeerlijk om te kunnen werken aan inventieve oplossingen voor complexe maatschappelijke opgaven? 

Het gelijk van Ellen Deckwitz 

Wie poëzie leest, weet dat Deckwitz gelijk heeft. Als je maar de juiste dichtbundel oppakt.

Wat een boek ‘de juiste’ bundel maakt? Poëzie die persoonlijk aanspreekt. Dat is dus voor iedereen anders. Er is mysterieuze poëzie; een soort puzzel die langer je aandacht vraagt om op te lossen. Het gedicht begrijpen vergt wat tijd, moeite en een herlezing of twee, drie. 
En er is poëzie die je meteen begrijpt, waar je gelijk een onderwerp in leest, een dagelijks tafereel, een korte gebeurtenis of moment, waar het gedicht je bij laat stilstaan.

Beeldende poëzie 

Bijvoorbeeld het gedicht “Beste,” van Hagar Peeters. ‘Beste mijn dit, beste mijn dat, / waarom schrijf ik je / het best-zijn toe? / Misschien ben je wel goed / maar niet goed genoeg, / en beter dan wie ben je dan? […] Beantwoord mijn aanhef. / Maak hem waar op zijn minst. / Een kort ‘gegroet’ voldoet.’

Denk aan onze Dichter des Vaderlands Lieke Marsman, die nadenkt over tijd in het eerste gedicht van haar eerste dichtbundel, gepubliceerd toen ze nog maar twintig was: ‘Het fijne aan geraakt worden / is dat het niet lang hoeft te duren om lang te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn is / dat het nagalmt en nastampt en toch ben je / er stil van.’ 

Denk aan Tjitske Jansen, die haar dichtbundel “Het moest maar eens gaan sneeuwen” opent met het drieregelige gedicht: ‘De stad is nog stil. / Tegen elkaar en een muur / slapen twee fietsen.’

Sommige poëzie is niet alleen toegankelijk en direct invoelbaar, maar ook grappig. 

Zo schrijft Jansen: ‘Diezelfde avond fietste ik, stomdronken, naar mijn ex. Even kijken of zijn fiets er stond. Die stond er. Eén keer aanbellen. Nog een keer aanbellen. Nog één keer. Ik herinner me wat hij me over stalkers heeft verteld: die moet je negeren. Ik wil niet dat hij mij negeert. Ik bel nog een keer aan. Heel lang. Steeds als ik denk: nu laat ik de bel los, laat ik de bel niet los.’ Zo gaat het verhaal in het gedicht “De idioot op het dak” verder. 

Rodaan al Galidi schrijft: ‘Ik tast naar de weg, / niet in een hart, maar in een koelkast’.

Zinnige dichtregels

Wie poëzie leest, loopt het gevaar verliefd te worden op zinnen die je vervolgens de rest van je leven bij je draagt. 
Joost Baars, die in zijn bundel “Binnenplaats” het gesprek aangaat met de binnenplaats van zijn Amsterdamse woning, komt tot filosofische, haast ontologische bespiegelingen. 

In een van zijn gedichten reflecteert Baars op de verhouding tussen mensen en vogels en schrijft hij: ‘zijn wij dan toch broeders, / buizerd? is er / wereld in de wereld / die ons kan / ontvangen zonder plan?’. 

In de zinsnede ‘is er wereld in de wereld’ ligt, nog los van de betekenis van het gedicht zelf, de mogelijkheid om de wereld los van de wereld zoals die nou eenmaal is, te zien.

Die scheiding roept tegelijkertijd de suggestie op dat we een wereld binnen de wereld zouden kunnen scheppen, door de manier waarop Baars zijn zinnen formuleert. De zin geeft hoop, biedt mogelijkheden maar doet ook een beroep op onze verantwoordelijkheid. Hoe richten we de wereld binnen deze wereld in? 

Maatschappelijk engagement

Poëzie lijkt misschien decoratief of elitair, maar in feite toont veel poëzie maatschappelijk engagement. 

Dit komt bijvoorbeeld naar voren in de bundel “ik hier jij daar”, met de gedichten van Anne Vegter (Dichter des Vaderlands van 2013 tot 2017) en Ghayath Almadhoun, cultureel journalist geboren in een Palestijns vluchtelingenkamp in Syrië, inmiddels woonachtig in Zweden. Terwijl Almadhoun schrijft over de oorlog en de manier waarop andere landen zich verhouden tot de oorlog in Syrië, reageert Vegter op zijn poëzie met haar gedichten, zoals in het gedicht “Ondertussen in Nederland”. 

‘’s ochtends rijden de forensen op enige afstand van elkaar / over de brede weg die het verkeer de wijk uit leidt / iets later komen de bejaarden naar buiten / ze dragen sportieve kwaliteitsjassen’, dicht Vegter, terwijl Almadhoun schrijft: ‘Er viel een stad door een verdwaalde kogel’. En verderop in het boek: ‘Waarom verdrinken de migranten en drijven ze, nadat ze hun laatste adem hebben uitgeblazen, op het water? Waarom gebeurt niet het omgekeerde?’ 

Vrij denken 

Anne Vegter lijkt het eens te zijn met Ellen Deckwitz. In een interview met De Correspondent stelt ze: ‘Het mooie van kunst is dat die expliciet niet gaat over kennisoverdracht. Je spreekt er een ander soort intelligentie mee aan.’ 

Die andere soort intelligentie definieert Vegter als vrij denken: ‘Via de kunst wordt een stukje van de wereld op een bijzondere manier voor je uitgestald. Dat biedt je de kans om dit uitgeknipte stukje wereld te verbinden met iets wat je eerder dacht of voelde. Je kunt dus stellen dat kunst helpt je gevoel uit te breiden en je blik te verruimen. Het stimuleert je om vrij te denken – er is geen goed of fout als het gaat om kunst.’

Het nut van poëzie voor de politiek

Vegter beargumenteert dat het lezen van gedichten helpt om je verbeeldingskracht aan te spreken. Dat is wenselijk, omdat het voorafgaat aan empathie. Volgens Vegter is verbeelding ook nodig om oplossingen te vinden. ‘Je moet je een voorstelling kunnen maken van een oplossing van een bepaald probleem. Je bouwt je hypothese op basis van verbeelding.’

‘Ik heb weleens gedacht dat het goed zou zijn om de debatten in de Tweede Kamer te beginnen met een gedicht – en niet alleen in de Poëzieweek. Zelfs voor de mensen die niet gewend zijn om gedichten te lezen, is dat interessant. Als je begint met een gedicht heb je namelijk – voor je met elkaar in debat gaat – eerst even een vrije taalervaring. En dan bedoel ik taal die zijn eigen ruimte creëert en geen belang heeft.’

Vegter vervolgt: ‘Met een gedicht schep je eigenlijk een nieuwe dimensie. Het biedt je een blik in een soms raadselachtige wereld die je niet kunt besturen. Er wordt geen mening de zaal in geslingerd maar hooguit een vergezicht. En die vergezichten, daar gaat het als het goed is toch om in de politiek.’

Poëzie neemt verschillende gedaantes aan: die van vergezicht, verdieping, vermaak, confrontatie, inspiratie of ontspanning. Die waarden gunnen we alle professionals die interbestuurlijk samenwerken aan de grote maatschappelijke opgaven van nu. Daarom dus poëzie als leestip op Overheid van Nu.

Wil je erachter komen welke poëzie je aanspreekt? Neem eens een bloemlezing ter hand, “De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten” van Ilja Leonard Pfeijffer bijvoorbeeld. Daarin trekken een heleboel dichters aan je voorbij en kun je uitvinden wie je aanspreekt. 

Bronnenlijst 

Almadhoun, Ghayath en Anne Vegter. “ik hier jij daar”, 2017, pagina 24 en 44.

Al Galidi, Rodaan. “Koelkastlicht”, 2016, pagina 9.

Baars, Joost. “Binnenplaats”, 2017, pagina 69.

Deckwitz, Ellen. “Olijven moet je leren lezen”, 2016, pagina 13-17. 

Jansen, Tjitske. “Het moest maar eens gaan sneeuwen”, 2003, pagina 7 en 14.

Marsman, Lieke. “Wat ik mijzelf graag voorhoud”, 2010, pagina 5. 

Peeters, Hagar. “Genoeg gedicht over de liefde vandaag”, 1999, pagina 19.