Katalys: ‘Bewonersinitiatieven moeten ook economisch kunnen renderen’
Hoe bevorder je gemeenschapskracht? Stichting Katalys ondersteunt met kennis, advies en financiering bewonersinitiatieven en bevordert publiek-civiele samenwerking. Directeur Jitske Tiemersma vertelt over de koudwatervrees bij overheden om daadwerkelijk als gelijkwaardige partners op te trekken met bewoners die hun leefomgeving willen verbeteren. Terwijl bewonersinitiatieven steeds vaker het verschil maken in hun leefomgeving – niet alleen sociaal, maar ook economisch. Tijd dus om publiek geld terug te laten vloeien naar de gemeenschappen. ‘Het is een aanpak die simpelweg rendeert.’

Wat verstaat Katalys onder een “sterke gemeenschap”?
‘Een sterke gemeenschap is allereerst inclusief. Iedereen kan erin meedoen én ervan profiteren. Het gaat voor ons om zeggenschap, eigenaarschap en continuïteit. Wij bekijken altijd: versterkt dit initiatief de gemeenschap? Wie kan er meedoen en meepraten en op welke manier is dat georganiseerd? Vervolgens: is het initiatief in potentie economisch duurzaam en kan het op de langere termijn blijven bestaan? De sociale impact is leidend, maar die maatschappelijke levensvatbaarheid is voor ons ook altijd een belangrijke graadmeter.’
Hoe pakken jullie dat aan?
‘Naast organisatorisch advies bieden we programma’s en workshops aan waarin bewonersinitiatieven kennis en ervaringen uitwisselen. Ook financieren wij waar nodig initiatieven die pand of grond willen aankopen voor de gemeenschap. Momenteel hebben we een portefeuille van zo’n veertig leningen openstaan. Het Wijkpaleis Rotterdam bijvoorbeeld, is aangekocht door de gelijknamige stichting. Maar wij hebben ook geholpen met de inzet van technische en financiële experts, om het verdien- en exploitatiemodel scherp te krijgen. En we hebben geholpen in de onderhandeling met de gemeente Rotterdam rondom de taxatie van het pand. De gemeente wilde namelijk hoger taxeren dan gezond zou zijn voor een jong bewonersinitiatief.
Wij geloven dus in twee dingen: dat gemeenschappen heel veel zelf kunnen en zich daarin heel ondernemend tonen, en dat lokale initiatieven nog veel meer kunnen als de overheid ruimte biedt om werkelijk gelijkwaardig op te trekken. Daarbij geldt dat initiatieven duurzaam worden dankzij een zeker ondernemerschap. Het vraagt als bewoners ook veel om uiteindelijk tot een houdbaar model te komen waarin je minder van die overheid afhankelijk bent. Al blijft die als geldschieter natuurlijk altijd belangrijk.’
Voor overheden lijkt die publiek-civiele samenwerking op basis van gelijkwaardigheid nog steeds een onwennig iets. Klopt het dat het langzaam gaat?
‘Ik zie wel heel veel belangstelling voor die aanpak. Vanuit ambtenaren, zowel bij gemeenten, provincies als bij het Rijk. BZK besteedt ook al heel lang veel aandacht aan dit thema. Maar blijkbaar is de nood nog niet zo hoog. Ik ben er echter stellig van overtuigd dat over vijf tot vijftien jaar de wal het schip zal keren. Dan zullen gemeenten, maar ook uitvoeringsorganisaties en zorginstellingen, zeggen: Wij kunnen het echt niet meer zelf, gemeenschap help ons.’
Wij willen dat moment voor zijn. Als we nu leren hoe je als gemeenschap en overheid echt samenwerkt, gaat dat ons enorm helpen om Nederland op koers te houden. Het betekent ook dat we de democratie weer actief kunnen vormgeven met elkaar.’
‘Als we nu leren hoe je als gemeenschap en overheid echt samenwerkt, gaat dat ons enorm helpen om Nederland op koers te houden’
Hoe groot is de belangstelling van de politiek voor publiek-civiele samenwerking?
‘Helaas moet je op basis van de huidige verkiezingsprogramma’s concluderen dat het weinig concreet wordt. Er zijn misschien één, twee partijen, die dit hebben durven uitwerken in een visie met een maatregelenpakket. Die discrepantie vind ik moeilijk te vatten. Er wordt steeds meer over geschreven, in de kranten maar ook (populair-)wetenschappelijke literatuur. Lokaal is er veel belangstelling voor dit onderwerp en burgerberaden zijn een onmisbare ontwikkeling geworden. Maar in de landelijke verkiezingscampagnes zien we er weinig van terug.’
Maatschappelijk is publiek-civiele samenwerking dus in zwang, maar Den Haag wil geen boter bij de vis doen?
‘Ik denk dat de gedachte ook nog vaak is: Wat er lokaal speelt, daar moeten wij ons niet mee bemoeien. Dat heeft zijn eigen dynamiek en krijgt bij de gemeenteraadsverkiezingen wel een plekje op de agenda. Daarmee is het naar mijn oordeel een ongelofelijke blinde vlek.
Natuurlijk zijn burgerinitiatieven lokaal van karakter, maar je hebt hier als centrale overheid een rol in te vervullen. Je moet laten zien dat je dit werkelijk belangrijk vindt en je vervolgens systemisch verantwoordelijk weten voor die ontwikkeling waarin gemeenschappen weer een logische pijler zijn naast markt en overheid. Als je wenst dat bewoners samen steeds meer zelf kunnen doen en bijdragen aan oplossingen voor de grote vraagstukken, dan betekent dat systemische oplossingen aandragen en dat met concreet beleid faciliteren.
Waar denk je dan aan?
‘Recent publiceerden wij onze onderzoeksresultaten van gesprekken met bijna 600 wijkprofessionals, beleidsadviseurs en lokale bestuurders. Dat onderzoek toont dat ook professionals zelf de ruimte zoeken om de weg vrij te maken voor bewonersinitiatieven. Maar overheden moeten uiteindelijk ook gewoon durven om taken terug te geven aan gemeenschappen en vervolgens de portemonnee trekken. Publiek geld terug de gemeenschappen in laten vloeien – dat klinkt natuurlijk spannend, maar er zijn steeds meer onderzoeken die aantonen dat dat simpelweg rendeert – als we dan toch in markttermen willen spreken.
Naast die beleidskeuzes is wet- en regelgeving van vitaal belang. Dit krijgt alleen tractie als er juridisch dingen verbeteren. Het uitdaagrecht is daarin een mooie stap, de energiewet ook – daar wordt door veel burgers al dankbaar gebruik van gemaakt – maar er is meer werk aan de winkel.
‘Steeds meer onderzoek toont aan dat het rendeert om publiek geld te laten terugvloeien naar de gemeenschappen’
Hoe heb je de Kamerbrief ‘Meedoen in democratie en samenleving’ van de vorige BZK-minister Uitermark gelezen?
‘Dubbel. Positief omdat we nog nooit eerder zo’n uitgekristalliseerde visie hebben kunnen lezen met daarin duidelijke ambities en de doelstelling om structureel bij te dragen aan de versterking van lokaal eigenaarschap. Dat dit zwart-op-wit naar de Kamer is gegaan is een novum.
Maar als je erin doorleest, zie je een zekere veronachtzaming van het feit dat er in de samenleving al heel veel gebeurt. Het besef dat lokaal de innovatie en de vooruitgang te vinden is op veel grote dossiers, dat mis ik in die brief. Daarmee sluit hij naar mijn idee nog te weinig aan bij wat er is. Tussen je oogharen door zie je het klassieke paradigma van een overheid die stuurt, regie voert en “burgers in hun kracht zet”.’
Enerzijds moet het Rijk zich systemisch verantwoordelijk weten voor die beweging, anderzijds mag je niet te veel de lijnen uitzetten. Dat is een dunne lijn.
‘Ik denk dat je daar heel goed uit kunt komen. Het gaat over het opmerken van de beweging en hem vervolgens helpen te organiseren. Dat zit in wet- en regelgeving, maar ook in een cultuuromslag. Als je als overheid echt wilt kunnen bouwen op die bewonersinitiatieven, dan moet je kijken wat er nodig is om die beweging stevigheid te geven.
Niet zelf de beweging willen vormgeven, dat kunnen die gemeenschappen heel goed zelf. Daarin is het dus ook belangrijk om als burgers op een gelijkwaardige manier aan tafel te verschijnen. Dat moet je gegund worden, maar vereist ook werk. Daar zijn wij momenteel mee bezig.
Katalys is een van de kernpartners van de We Doen Het Samen-coalitie. Die coalitie groeit gestaag en kent inmiddels zo’n omvangrijke achterban, dat aan tafel komen de logische volgende stap is. Kim Putters heeft bijvoorbeeld meermaals aangegeven de stem van de samenleving aan tafel te willen hebben. Wij willen die plek hebben en aan de SER-tafel meedoen.’
Kim Putters geeft aan de stem van de samenleving aan tafel te willen hebben – wij willen die plek aan de SER-tafel graag innemen’
Ligt daarmee niet inkapseling in zo’n bestuurlijk bolwerk op de loer?
‘Zeker, dat is bij ons momenteel een belangrijk onderwerp van gesprek. Het kan niet zo zijn dat er dan straks een paar bestuurders namens alle bewonersinitiatieven spreken. Dit zou betekenen dat wij – als maatschappelijk middenveld – onze toezicht- en overlegstructuren voortdurend moeten blijven herzien en moeten zorgen dat die stemmen van al die duizenden initiatieven ook daadwerkelijk hun weg vinden naar die tafels. ’
Waar hoop je dat we over een paar decennia zijn?
‘Ik hoop dat dan uit onze cultuur spreekt dat we als burgers samen de wereld maken waarin we leven. Het zou mooi zijn als die inzet voor de gemeenschap een vanzelfsprekendheid wordt. De goede balans tussen overheid, gemeenschappen en ondernemingen is daarin een belangrijke pijler.
Daar hoort voor mij ook bij dat je als lid van een gemeenschap actief meedoet. Bijvoorbeeld in het buurthuis, de buurttuin, de speeltuin of de wijk-coöperatie. Ook wetende dat die maatschappelijke verwevenheid je iets brengt. Niet alleen sociaal gezien, maar ook economisch.
Economisch?
‘Ja. Momenteel denken we daar veel over na met verschillende partijen. Journalist Mark Lievisse van NRC geeft daar op een mooie manier taal aan in zijn laatste boek ‘Wat iedereen aangaat’. De economie moet echt beteugeld worden, gedemocratiseerd worden. Maar dat betekent niet dat economie een vies woord is. Lokale initiatieven moeten immers ook gewoon financieel gezond kunnen zijn.
Het sociale aspect, daar hoor en zie je al veel over en dat levert ook veel op. Sociale cohesie, vertrouwen, gemeenschapszin – dat is een verhaal dat veel mensen wel kennen. Maar juist ook dat economische aspect, de vormgeving van die nieuwe economie, dat is enorm belangrijk en tot op heden enorm onderbelicht.’
Het moet gaan renderen om de wereld vanuit de burger te organiseren?
‘Wij willen graag werken aan initiatieven die er zijn voor de sociale versterking van de gemeenschap, wat waardevol is in zichzelf, maar die ook renderen voor die gemeenschap. Die concretisering, daar moeten we met elkaar aan werken de komende jaren.’