Nationaal Programma Vitale Regio’s: ‘Geweldig! Maar het is ook: boter bij de vis’
Het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR) start op een zomers aandoende dag in april, aan de rand van de stad Utrecht. De stemming is optimistisch. Het nieuwe nationaal programma ligt in het verlengde van het rapport Elke Regio Telt! en het programma Regio's aan de grens. Er doen elf regio’s aan mee en het doel is om - structureel in plaats van incidenteel – langjarig de brede welvaart in deze regio’s te bevorderen. Rijk, regionale overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en inwoners trekken gezamenlijk op. Oproep: ‘Gewoon het erf oprijden en binnenlopen, dat werkt altijd.’

‘Ik werk als verpleegkundige op de chirurgieafdeling. Een academisch ziekenhuis in Utrecht heeft meer te bieden om door te groeien tot verpleegkundig specialist dan het ziekenhuis in Almelo. Mijn vriend doet iets met data engineering. Hij kan overal werken. Al zijn vrienden wonen in Utrecht dus voor hem was het ook niet de moeite waard om in Twente te blijven.’
Het is een van de ‘ervaringsverhalen’ die deelnemers aan de start van het NPVR – overwegend ambtenaren – kunnen lezen op kubussen die verspreid in het zalencomplex aan de rand van Utrecht staan opgesteld. Met als boodschap: dit zijn de dilemma’s en problemen waar mensen ‘in de regio’ mee te maken hebben en waarvoor het NPVR oplossingen moet vinden.
Judith Uitermark: ‘Wat werkt in Midden-Limburg kunnen we niet zomaar herhalen in de Achterhoek, maar ook: wat werkt in Oost-Groningen, kan heel goed ook in Zeeuws-Vlaanderen toepasbaar zijn’
Verschillen
De problemen zijn genoegzaam bekend: in de regio’s aan de randen van Nederland staan de voorzieningen en de leefbaarheid onder de druk en zijn de vooruitzichten voor de inwoners beperkter dan voor de Randstadbewoners. In haar openingsspeech benadrukt de minister dat het politieke draagvlak om hier structureel verandering in aan te brengen groot is en dat de Tweede Kamer maant tot snelheid in de uitvoering van het NPVR.
Tien ministeries hebben zich verbonden aan dit opgavegerichte programma. Elk ministerie heeft een DG, een rijksvertegenwoordiger, naar voren geschoven met als taak de samenwerking tussen ministeries en met partijen in de regio te versterken en aan te jagen.
Uitermark: ‘Belangrijk is dat we bij beleid en investeringen veel meer rekening gaan houden met verschillen tussen de regio’s. Want zaken als vergrijzing, werkgelegenheid, bereikbaarheid of de aanwezigheid van basisvoorzieningen verschillen per regio: wat werkt in Midden-Limburg kunnen we niet zomaar herhalen in de Achterhoek. Tegelijk kunnen we ook van elkaar leren. En kan iets wat werkt in Oost-Groningen heel goed ook in Zeeuws-Vlaanderen toepasbaar zijn.’
Barbara Oomen: ‘Nu nog doen, die 'beleids- en investeringslogica' doorbreken, en niet alle regio's over een kam scheren’
Over een kam
Barbara Oomen, (vertrekkend) bestuursvoorzitter van de Hogeschool Zeeland, kan zich in deze benadering vinden. Ze hoopt, zegt ze tijdens het plenaire panelgesprek, wel dat dit programma ook soelaas biedt als er een generieke maatregel over Nederland wordt uitgestrooid die in vitale regio’s heel negatief kan uitpakken.
Oomen: ‘Mooi dat dit nationaal programma nu in uitvoering gaat, en dat er zoveel betrokkenheid is in Den Haag en in alle regio's is. Nu nog doen, die 'beleids- en investeringslogica' doorbreken, en niet alle regio's over een kam scheren. Er komt een nieuwe Wet internationalisering in balans omdat het Nederlands weer de norm moet worden in het hoger onderwijs. Daar hoort een toets anderstalig onderwijs bij. Wij, de vitale regio’s, hebben de toezegging dat voor ons een uitzondering zal worden gemaakt. Toch worden wij verplicht om door alle hoepels van die toets te springen. Dat kost een heleboel tijd, geld en moeite die we liever aan onderwijs besteden.’
Ralph Tangelder: ‘De wensbus is behalve vervoersmiddel ook een belangrijk middel tot sociaal contact voor de vaak minder mobiele, oudere inwoners van de regio’
Kleine kernen
Na het plenaire gedeelte verspreiden de deelnemers zich over de acht workshops, waar inspiratie wordt geboden voor de plannen voor de regio. Bij de workshop Bewonersinitiatieven, georganiseerd door de Landelijke Vereniging Kleine Kernen (LVKK), worden casussen besproken waarbij de vraag is of die de nodige ruimte zullen krijgen binnen het NPVR.
Zoals de casus ‘Wensbus in Limburg’. Toen vijftien kernen in landelijk Limburg zonder openbaar vervoer dreigden te komen, kwam er een oplossing in de vorm van kleinschalig maatvervoer: de wensbus – betaalbaar en individueel vervoer van deur tot deur. Het initiatief groeide, met hulp vanuit de provincie, uit tot een volledig door vrijwilligers gerund fenomeen waarbinnen 21 organisaties op jaarbasis 150 duizend mensen vervoeren.
Inmiddels, vertelt workshopbegeleider Ralph Tangelder, is de wensbus niet meer weg te denken. Behalve als vervoersmiddel vervult de wensbus ook een belangrijke functie als middel tot sociaal contact voor de vaak minder mobiele, oudere inwoners van de regio.
Maar nu is er de uitdaging om over te gaan van fossiel aangedreven vervoer op elektrisch: in 2030 moeten alle bussen in het openbaar vervoer uitstootvrij zijn. Hoe regel je dat als kleine, regionale vrijwilligersorganisatie en zorg je dat jouw waardevolle initiatief dat al tien jaar goed werkt, blijft bestaan? Is het NPVR in dat opzicht een zegen?
Het was uiteraard nog te vroeg om die vraag te beantwoorden. Wel werd door de aanwezigen vastgesteld dat het in standhouden en bevorderen van voorzieningen zoals de wensbus tot de taken van het NP diende te behoren.
Toine Heijmans: ‘Ongefilterd zijn mensen vriendelijk en ongelooflijk leuk, en steken ze maar al te graag energie in hun omgeving’
Koffie
Terug in de plenaire zaal werden de aanwezigen mild onder handen genomen door Volkskrant-columnist Toine Heijmans. De journalist doet wekelijks verslag van zijn ervaringen in de regio en heeft in het kader daarvan de afgelopen tien jaar al zo’n 500 duizend kilometer afgelegd. Hij besloot met:
‘Van Nederland wordt gezegd dat er een kloof is ontstaan, dat Nederlanders niet meer met elkaar praten, dat ze zich terugtrekken op hun eigen erf. Centrum en periferie. Na 750 columns ben ik daar niet zo zeker van.
Mijn methode bestaat eruit dat ik mensen spontaan opzoek, dan rij ik bijvoorbeeld zomaar het erf op van een boer om iets te vragen. Elke keer hetzelfde liedje: eerst de vraag of ik hiervoor werkelijk helemaal van Amsterdam naar Mariënvelde ben gereden (dat ligt, zoals u weet, bij Halle, Heelweg, Lievelde en Vragender). En dan de vraag of ik al koffie had gehad.
Ongefilterd zijn mensen vriendelijk en ongelooflijk leuk, en steken ze maar al te graag energie in hun omgeving.
Alleen: krijgen ze daar ook steun bij. Goed openbaar vervoer bijvoorbeeld – ik lees dat de provincie Friesland alweer gestopt is met verder onderzoek naar een betere treinverbinding omdat er te weinig geld voor beschikbaar is. Niet voor die trein, maar voor het onderzoek.
Kortom: geweldig dat u zich met zoveel passie en elan inzet voor vitale regio’s in dit land. Maar het is ook: boter bij de vis. Soms is een zetje nodig om een buurtschap, een dorp of een stad tot bloei te brengen. Dan heb ik het niet over uitvoeringsagenda’s, regiodeals, langjarige visies, ontwikkelingsperspectieven, investeringslogica of een nieuw kiesstelsel. Maar over de werkelijkheid.
Daar blijkt de regio veel wereldser dan gedacht.’